Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Harald HÖFFDING

betekenis & definitie

Deens wijsgeer en psycholoog (Kopenhagen 11i Mrt 1843 -2 Juli 1931), studeerde eerst in de godgeleerdheid, daarna onder invloed van Kierkegaard* in de wijsbegeerte; 1883-1915 was hij hoogleraar te Kopenhagen. Höffding heeft eensdeels sterk de invloed ondergaan van Kant en Schopenhauer, anderdeels van de Engelse positivistische en evolutionnistische wijsbegeerte.

In zijn psychologie treedt vooral de betekenis van de wil op de voorgrond. Het psychisch gebeuren is voor hem identiek met het physisch gebeuren, beide lopen parallel. De ethiek van Höffding is sociaal getint; de ontwikkeling der maatschappij komt de ontwikkeling der individuen ten goede. Gevoelens van altruïsme zijn in de mens even oorspronkelijk als die van egoïsme.Bibl.: Psykologi (1882); Etik (1887); S. Kierkegaard (1892); Kant (1893); Den nyere Filosofis Historie (1895); Rousseau und seine Philosophie (1896); Religionsfilosofi (1901); Den menneskelige Tanke, dens Former og dens Opgaver (1910); Der Relationsbegriff (1921); Humor als Lebensgefühl (1918); Der Begriff der Analogie (1924); Erkendelsensteorien og Livsopfattelsen (1926); Erinnerungen (1928). De meeste in verscheiden talen vertaald; zijn wijsgerige autobiografie in: Philosophie der Gegenwart in Selbstdarstellungen (dl 4, 1923); Correspondance entre H. H. et E. Meyerson, publ. p. F.

Brandt, H. Höffding et J. A. Des Gautries (Copenhague 1939).

Lit.: G. Schott, H. H. als Religionsphilosoph (1913); F. Papillon, Le problème religieux dans la philos. d. H. (1920); G. Horreüs de Haas, H.

H. en zijn beteekenis voor godsdienstwijsbegeerte en zedeleer (1930); V. Kuhr, H. H. zum Gedächtnis. Kantstudien 1932; H. Fugelsang-Darmgard, H. H., in: Archiv f.

Religionspsych. u. Seelenführung VI (1936/’37).

< >