Gronov. is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Composieten* met 40 soorten in Afrika, tropisch Azië en Tasmanië, fraaie kruiden met een kruipende wortelstok en onbebladerde of alleen aan de voet bebladerde bloeistengels met veelbloemige, stralende bloemhoofdjes. Deze vertonen een omwindsel uit verschillende rijen aangedrukte blaadjes, waarvan de binnenste het langst zijn, een behaarde bloembodem, 2 lippige, vrouwelijke straalbloemen met een
3 tandige onderlip en een in 2 smalle slipjes gedeelde bovenlip en eveneens 2-lippige tweeslachtige schijfbloemen met een 3-tandige onderlip en een even lange, 2-tandige bovenlip. De samengedrukte, gesnavelde vruchtjes dragen een pappus uit 2 rijen gelijke, gezaagde, smalle schubjes. Veel als sierplant gekweekt wordt G. Jamesoni Bolus., een soort uit Transvaal met langgesteelde oranjegele bloemen. Door kruising met G. viridiJolia heeft men er variëteiten van verkregen met scharlakenrode, rosé, zalmkleurige en zwavelgele bloemen. De enkelbloemige wordt algemeen geteeld; de dubbelbloemige wordt weinig gewaardeerd.
De teelt is niet van grote betekenis, waarschijn-lijk omdat zij moeilijk is. Wel neemt zij de laatste jaren toe. De teelt geschiedt in de kas op verhoogde, gedraineerde tabletten. De plant is meerjarig. Men gaat gewoonlijk uit van zaad, waarbij men verschillende kleuren krijgt en vaak planten met minderwaardige bloemen. Soms gaat men uit van delen van oude planten, waarbij men tevoren de gewenste kleuren kan uitkiezen.
De planten moeten beslist vorstvrij gehouden worden. Naast enkele dierlijke beschadigers, welke wel te bestrijden zijn, komt bij deze teelt een ernstige verwelkingsziekte voor, waarvan men de juiste veroorzaker nog niet kent en waarvoor nog geen bestrijding bekend is.
