kunnen inderdaad vruchten zijn en wel de onrijpe bessen van Rhamnus infectoria L. (Franse geelbessen), die van Rh. oleoïdes L. (Perzische geelbessen) en van Rh. cathartica L. en Rh. saxatilis Jacq. (Hongaarse geelbessen). De beste komen uit Turkije en Perzië; ze bevatten in de opperhuid en
in het vruchtvlees een kleurstof, die er als extract uit bereid kan worden. Het kleurende bestanddeel zijn de glucosieden van drie keurstoffen (flavonolen): rhamnetine, rhamnazine en quercetine, die er met kokend water uit geïsoleerd kunnen worden; na hydrolyse van de glucosieden scheiden zich de kleurstoffen in de vorm van een groengeel poeder af; hieruit verkrijgt men door extractie met kokende alkohol hoofdzakelijk het quercetine; door extraheren met kokende ijsazijn kan men het rhamnetine van de rhamnazine (het minst kleurende bestanddeel) scheiden. Gebruik: in de katoendrukkerij, waar men onder toevoeging van chroom, aluminium-, ijzer- of tinbeits verschillende kleuren bereiken kan. De extracten worden tevens gebruikt voor de bereiding van de zgn. geelbessenlak of schutgeel, dat veel gebruikt wordt voor het aanbrengen van wandschilderingen en om papier in grote massa’s, of leer, zeep, olie, vet of was te kleuren. Chinese geelbessen zijn echter de nog onrijpe bloemknoppen van Sophorajaponica L. (fam.
Leguminosen-Papilionaceeën of Vlinderbloemigen). Het zijn grote bomen, die in het noordelijk deel van China thuishoren, doch ook in Frankrijk en Duitsland aangeplant worden. De knoppen bevatten rutine, een rhamnoglucosiede van quercetine, dat in zuivere vorm lichtgele, zijdeachtig glanzende naalden vormt. Gebruik: In China gebruikt men deze geelbessen voor het geel verven van de met aluin geprepareerde zijde voor de mandarijnmantels.
DR A. KLEINHOONTF,
Lit.: Wiesner, Die Rohstoffe des Pflanzenreiches, I, p. 273 en p. 268 (Leipzig 1927).