is de naam van het Vulgairlatijn, zoals dat na de val van het Westromeinse Rijk in Gallië gesproken werd en dat dus de grondslag vormde van het latere Frans. Aangezien er verschillende dialecten uit ontstaan zijn (Provençaals, Waals e.a.) moet ook het Gallo-Romaans in de onderscheiden streken van Gallië reeds verschillen vertoond hebben.
Bijzonder sterke invloed, vnl. op de woordenschat, werd door de Germaanse talen uitgeoefend, vooral door het Frankisch, aangezien de Germaanse overheersers, die sedert de volksverhuizing in Gallië zich gevestigd hadden, hun taal nog geruime tijd bewaard hebben. Daarnaast vinden wij zwakkere sporen van het Gotisch en Bourgondisch, meest in de vorm van plaatsnamen. Ten opzichte van het Latijn kunnen wij reeds talrijke vereenvoudigingen in de flectie vaststellen: het neutrum is ten onder gegaan; van de naamvallen zijn er maar twee overgebleven; ook in het werkwoord ging veel verloren, o.a. het futurum en de conjunctivus imperfecti. Over het algemeen stelt men een analytische tendentie vast, tegenover de synthetische van het oudere Latijn: cantabo wordt cantare habeo, je chanterai, en homini: ad illum hominem, à l’homme, enz. (z Frankrijk, taal en letterkunde).
Men onderscheidt Gallo-Romeins (Frans: gallo-romain) tot ca 476 en Gallo-Romaans (gallo-roman) na het uiteenvallen van het Romeinse Rijk.Lit.: E. Gamillscheg, Romania Germanica (3 dln, Berlin-Leipzig 1934 vlgg.) ; K. Nyrop, Grammaire historique de la langue française (dl I—VI, 1908 e.v.) ; Elise Richter, Beiträge z. Gesch. d.
Romanismen, I Chronologischer Phonetik d. Franz, bis. z. Ende d. 8. Jahrh. (Halle/S. 1934); F.
Brunot et Ch. Bruneau, Précis de grammaire hist. de la langue française, 3de dr. (Paris 1949).