(1), Duits dichter (Kreuznach 3 Jan. 1749 - Rome 23 Apr. 1825) uit de Sturm und Drang-periode, tevens schilder; hij wordt daarom veelal „Maler Müller” genoemd. Hij is bekend geworden door zijn idyllen (Die Schafschur, 1775; Das Nuszkemen, 1776); verder door zijn dramatisch werk Fausts Leben (1778) en Golo und Genoveva (1776).
Bibl.: Idyllen, hrsg. v. O. Heusz, 3 dln (1914); Werke, hrsg. v. M. O es er, 2 dln (1916). Van Fausts Leben is in de Deutsche Lit. Denkmale nr 3 (1881) een herdr. verschenen.
Lit.: B. Seuffert, Maler M. (1877); F. Meyer, Maler-Müller Bibliographie (1912); F. Denk, M. der Malerdichter und Dichtermaler (1930); K. Unversicht, Die Radierungen des M. M. (1930).
(2), Duits taalkundige (Jemeik, Bohemen, 5 Mrt 1834 - Wenen 25 Mei 1898), werd in 1866 buitengewoon en in 1869 gewoon hoogleraar in de vergelijkende taalkunde en het Sanskrit te Wenen.
Bibl.: Linguistischer Teil en Ethnographischer Teil v. Reise der oesterreichischen Fregatte Novara (1867-1868); Allg. Ethnographie (1837); Grundriss d. Sprachwissenschaft (dl 1-4, 18761887). M. was mederedacteur van de Mitteil. d. Anthropol.
Gesellsch. en van de Wiener Ztschr. f. d. Kunde d. Morgenlandes.
