(= vooruitgangspartij), naam van de liberale partij in Pruisen en Duitsland van 1861-1884. Zij ontstond uit de linkervleugel (onder leiding van Hoverbeck en Forckenbeck) van de oude liberale fractie-Vincke in het Pruisische Huis van Afgevaardigden èn uit oude democraten van 1848 (Schultze-Delitsch).
Van 1862-1866 had zij met Bismarck het constitutionele conflict over de invoering van de legerwet-von Roon. In 1866 nam de fractie-Forckenbeck de door de regering voorgestelde Indemniteitswet aan en vormde de Nationaal-Liberale partij. In de „Kulturkampf” (z Bismarck) stond ook de rest van de „Fortschrittspartei” aan de zijde der regering, maar stemde tegen de uitzonderingswetten. In 1874 stemde zij tegen de Septennaatswet en ging in 1879 onder Eugen Richter tot een scherpe oppositie over tegen Bismarck’s terugkeer tot het protectionistische stelsel. In 1884 verenigde zij zich met de vrij handelaars der nationaal-liberalen tot de Duits-Vrijzinnige partij. De „Fortschrittspartei” was de organisatie van dat gedeelte van de Duitse middenstand, dat zelfgenoegzaam verlicht en anti-interventionistisch dacht. Haar onpolitieke starheid was de kenmerkende fout der sociale groep, die zij vertegenwoordigde.Lit.: F. Rachfahl, Eugen Richter und der Linksliberalismus im neuen Reich (Zeitschr. für Politik, dl V, 1912); L. Bergstrasser, Geschichte der polit. Parteien in Deutschland (4. Aufl., 1926).