Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

Emile FAGUET

betekenis & definitie

(Auguste) Frans letterkundige, essayist, socioloog en moralist (La Rochesur-Yon 17 Dec. 1847 - Parijs 6 Juni 1916). Eerst leraar, en sedert 1890 hoogleraar aan de Sorbonne.

Dank zij een enorme werkkracht en een merkwaardig assimilatievermogen heeft hij een ontzaglijk aantal critische studies en populair-wetenschappelijke inleidingen geschreven op literair en sociologisch gebied en zijn bijna ontelbare artikelen zouden gebundeld meer dan honderd delen vormen. Door gebrek aan persoonlijke visie of door een niet te ontkennen oppervlakkigheid is een groot gedeelte van zijn werk thans sterk verouderd. Men neme als tekenend voorbeeld zijn Flaubert-studie van 1899. Sommige werken hebben nog historische waarde, zoals Dix-huitième siècle (1890), dat een bijdrage vormt tot de kentering in de geestelijke evolutie omstreeks de negentiger jaren van de vorige eeuw. Andere, als de drie bundels Politiques et Moralistes du XIXe siècle (1891-1900) zijn nog een goede inleiding tot de studie van de betrokken figuur, al toont een vergelijking met de studies van Quack* over dezelfde figuren hoezeer Faguet de historische ontwikkeling van zijn studieobjecten terzijde laat. Op zijn best is hij in En lisant les beaux vieux livres (1911).DR R. WIARDA

Bibl.: La Tragédie française au XVIe siècle, 1550-1600 (thèse 1883); Etudes littéraires sur le XlXe siècle (1887); Notes sur Ie théâtre contemporain, 3 séries (1888-1891); Dix-septième siècle (1890); Seizième siècle (1894); Drame ancien, drame moderne (1898); Histoire de la littérature française (1900-1901), 2 vol.; Problèmes politiques du temps présent (1901); André Chénier (1902); Le Libéralisme (1902); La Politique comparée de Montesquieu, Rousseau et Voltaire (1902) ; Propos littéraires, 5 séries (1902-1910); Propos de théâtre, 5 séries (1903-1910); En lisant Nietzsche (1904) ; Pour qu’on lise Platon (1905) ; L’anticléricalisme (1906) ; Amours d’hommes de lettres (1907) ; Le socialisme en 1907 (1907) ; Le Pacifisme (1908); Discussions politiques (1909); Le Culte de l’impotence (1910); La Démission de lamorale (1910); Les Préjugés nécessaires (1911); 5 studies over Rousseau: Vie de Rousseau etc. (1911-1912); Ce que disent les livres (1912); L’Art de lire (1^12) ; Initiation philosophique (1912) ; La Fontaine (1913) ; Balzac (1913); En lisant Corneille (1913); Initiation littéraire (1913); Monseigneur Dupanloup. Un grand évêque (1914); La Jeunesse de Sainte-Beuve (1914) ; En lisant Molière (1914) e.a.

Lit.: H. Talvart et J. Place, Bibliographie des Auteurs modernes de langue française (1801-1934), t. V (1935); V. Giraud, Les Maîtres de l’heure (1912); M. Duval. E. F. Le Critique, le moraliste, le sociologue (Paris 1911) ; A. Thibaudet, Physiologie de la critique (Paris 1930); E. Seillière, E. F., historien des idées (1938); Al. Belès, La critique franç. à la fin du XIXe siècle (1926) , blz. 105—178; Edm. Gosse, Aspects and Impressions (1922).

< >