Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 07-02-2022

ELECTRICITEITSPRODUCTIE

betekenis & definitie

INLEIDING. In 1831 wist Faraday* electrische stromen langs electromagnetische weg op te wekken door gesloten geleiders in een magnetisch veld te bewegen.

In hetzelfde jaar ontstaan enige constructies van wisselstroomdynamo’s. Bij de machine van Pixii draait de magneet en staan de klossen, waarop de stroomgeleider gewonden is, stil. De Maatschappij L’ Alliance was de eerste, die dergelijke machines op grote schaal bouwde. Deze dienden vooral voor vuurtorens, waarin men steeds booglampen gebruikte. Bij deze machines stonden de magneten stil en draaiden de veel lichtere spoelen, waarin de electromotorische kracht (e.m.k.) werd opgewekt. Zij hadden voor hun vermogen echter reusachtige afmetingen en groot gewicht.

Tevens waren de energieverliezen zeer aanzienlijk. Men trachtte nu de staalmagneten door electromagneten te vervangen, omdat electromagneten bij dezelfde sterkte veel kleiner kunnen zijn. Men had daarvoor gelijkstroom nodig, opwekking hiervan langs galvanische weg kwam echter te duur. Wilde slaagde er in gelijkstroom langs andere weg te krijgen met zijn magnéto-electrische machine.Dit was echter nog steeds ingewikkeld en de gelijkstroommachines konden eerst haar grote vlucht krijgen, toen het zgn. dynamo-electrisch beginsel werd toegepast. Dit werd vrijwel tegelijkertijd in 1867 door Werner Siemens en Wheatstone gevonden, respectievelijk voor een serie- en een shuntdynamo. Zij maakten gebruik van het verschijnsel, dat, als maar eenmaal de electromagneten van een dynamo gemagnetiseerd zijn geweest, het achterblijvende (remanente) magnetisme voldoende is, om bij draaiing van het anker en sluiting van de hoofd- of shuntstroomketen een geringe electromotorische kracht (e.m.k.) op te wekken, die een kleine stroom door de keten zendt, zodat de magneten daardoor iets sterker worden bekrachtigd. Daardoor wordt de e.m.k. groter, en zo groeien de stroom en de e.m.k. vrij snel aan, totdat de verzadiging van de magneten aan die toeneming een eind maakt. Het was dus alleen nodig door een andere machine of door accumulatoren voor de eerste maal de magneten te bekrachtigen, en een afzonderlijke bekrachtigingsmachine, zoals Wilde had toegepast, was niet meer nodig.

Het draaiend gedeelte is bij een gelijkstroomdynamo vrij ingewikkeld, omdat men daarin bij het langsdraaien van de windingen langs de magneten, die beurtelings noord- en zuidmagnetisme hebben, een wisselende e.m.k. krijgt geïnduceerd, en het dus nodig is, wil men bij sluiting van de stroomketen gelijkstroom krijgen, een bijzonder constructiedeel, de collector* toe te passen. Allereerst werd het draaiend deel, anker genoemd, als ringanker uitgevoerd, d.w.z., dat de windingen rond het ringvormig cylindrisch deel van het ijzeren lichaam, dat vast op de draaiende as bevestigd is, worden gewonden. Deze constructie is tegenwoordig geheel verlaten, men past steeds het zgn. trommelanker toe. De Italiaan Pacinotti heeft het eerst een ringanker geconstrueerd, de Belg Gramme heeft dit eerst later (1870) voor de practijk geschikt gemaakt; het trommelanker is een vinding van von Hefner Alteneck, ingenieur van Siemens & Halske. In 1883 construeerden Gaulard en Gibbs voor het eerst een wisselstroomtransformator. Deze uitvinding gaf aan de wisselstroommachine, die door de nieuwere gelijkstroommachine enigszins verdrongen was, ineens een grote voorsprong boven de laatste.

De spanning van de gelijkstroommachine kon door de veeldelige collector niet boven zekere grenzen worden opgevoerd, waardoor energie-overbrenging over grote afstanden onmogelijk was. De transformator maakt, dat bij wisselstroom op het ogenblik spanningen van honderdduizenden volt worden gebezigd tot overbrenging van electrische energie. Bovendien is het rendement van grote transformatoren zeer hoog. nl. 98 a 99 pet.

Eerst toen omstreeks 1890 door Ferraris het draaistroom-principe werd uitgevonden, en, vnl. door Tesla en Dolivo Dobrowolski de daarbij behorende generatoren, transformatoren en motoren werden geconstrueerd, opende zich op dit gebied een groot verschiet.

In 1891 werd op de electriciteits-tentoonstelling te Frankfort a. d. M. gedemonstreerd, hoe een vermogen van 75 kW kon worden overgebracht van Lauffen naar Frankfort, over een afstand van 175 km, met een rendement van 75 pet.

Hoewel nog niet aanstonds het pleit ten voordele van de draaistroom was beslecht, werd toentertijd toch reeds duidelijk, dat in deze richting de verdere ontwikkeling van de electrische energie-overbrenging meest worden gezocht. Toen de electriciteitsfabrieken groter en groter werden, kwam het gelijkstroomsysteem niet meer in toepassing.

Interessant is het te zien, hoezeer ook de eigenlijke techniek meer en meer van zuiver experimenteel streng wetenschappelijk geworden is. Terwijl de eerste machines op goed geluk af geconstrueerd werden, zodat men niet van tevoren wist, wat de eigenschappen van de machine zouden zijn, en men haar pas door latere wijzigingen aan te brengen in orde kreeg, kan men tegenwoordig de machines tot in kleinigheden berekenen, zodat men van tevoren aan de machine bijzondere eigenschappen kan geven en haar voor speciale doeleinden geschikt kan maken. Dit leidt tot lichte, zuinig werkende machines; bij de verschillende fabrikaten lopen dan ook gewicht en rendement van de machines van een zelfde vermogen betrekkelijk weinig uiteen.

Gedurende de laatste 25 jaren is vooral de gelijkrichter zeer snel opgekomen. De kwikdampgelijkrichters berusten op de door Cooper Hewitt in 1901 ontdekte ventielwerking voor wisselstroom van een lichtboog in kwikzilverdamp. Was aanvankelijk het vermogen van die gelijkrichters nog beperkt en werden ze slechts als laboratoriuminstrument aangewend, door gebruikmaking van ijzeren vaten in plaats van die van glas, en door het aanbrengen van verscheidene verbeteringen is men er ten slotte in geslaagd bedrijfszekere toestellen te vervaardigen van grote vermogens. Gelijkrichters vereisen weinig of geen onderhoud en bediening en kenmerken zich door een hoog rendement, hetwelk binnen wijde belastinggrenzen ongewijzigd blijft. In 1921 werd in een van de onderstations te Rotterdam een bijna geheel automatisch werkende gelijkrichterinstallatie opgesteld. Het complete tram- en havenbedrijf te Rotterdam wordt sedert enkele jaren gevoed door gelijkrichterinstallaties, evenals het bedrijf van de electrische spoorwegen.

Ten gevolge van de vervolmaking van de gelijkrichting, wordt nagenoeg geen gelijkstroom meer opgewekt, daar zowel opwekkings- als transmissiekosten bij draaistroom veel goedkoper zijn. Ter plaatse kan de energie dan gelijk gericht worden.

Gelijkstroomdynamo’s

Deze worden tegenwoordig steeds geconstrueerd met draaiend anker en collector en stilstaande (electro-) magneten. Deze laatste worden door gelijkstroom bekrachtigd, en in het daardoor ontstane magnetische veld {flux) draaien de windingen van het trommelanker, waarin nu een e.m.k. wordt geinduceerd. De e.m.k., die in de winding van hg. 1 bij eenparige rotatie geïnduceerd wordt, is een sinusvormige wisselspanning. Wanneer men nu de verbindingen met de winding aan het eind van elke halve periode, d.i. dus wanneer de e.m.k. van richting omkeert, verwisselt, zal er dus een pulserende gelijkstroom ontstaan (fig. 1). Deze verwisseling vindt plaats, wanneer men de einden van de winding in plaats van met de twee sleepringen verbindt met twee van elkaar geïsoleerde half cirkelvormige koperen segmenten en hierop diametraal twee borstels plaatst, zó dat op het moment, dan de e.m.k. van richting omkeert, de borstels de isolatiestrook passeren. De dan ontstaande e.m.k. is getekend in fig. 1 Een dergelijke inrichting, die de stroominrichting omkeert, heet commutator of collector*.

Het anker

Om een voldoende totale e.m.k. te krijgen moeten de e.m.k.’s van de verschillende windingen met elkaar in serie geschakeld zijn, dus moeten zij ca één poolsteek (d.i. 1800 electrisch) verschoven zijn. Van dezelfde spoel moet de ene zijde onder een noordpool, de andere zijde dus onder een zuidpool liggen. De verbindingen tussen twee spoelzijden kunnen op twee wijzen geschieden. Ten einde een overzicht van de wikkeling te verkrijgen, maakt men gebruik van een zgn. wikkelschema, d.i. een uitslag van het anker. In fig. 2 is de zgn. luswikkeling aangegeven, zo genoemd naar de vorm van de spoel. Dit is een wikkeling voor een 4-poIige machine.

Gelijkgerichte e.m.k.’s zijn in serie geschakeld en daar waar de e.m.k.’s tegen elkaar gericht zijn, staan de borstels, waarmede de spanning afgenomen wordt. Het anker bestaat dus eigenlijk uit een aantal parallelle takken (in fig. 2 vier). Wanneer het nu onder de borstels doordraait, zal dus steeds van elke parallelle tak een winding afgeschakeld en bij de volgende bijgeschakeld worden. Dit blijkt duidelijk uit de schematische voorstelling van fig. 3.

Terwijl men bij de luswikkeling eerst enige gleuven vooruit- en daarna enige terugtreedt (deze afstanden noemt men de wikkelspoed) blijft men bij de golfwikkeling steeds vooruitgaan (fig. 4). Overigens is het principe hetzelfde, alleen heeft men meestal een ander aantal parallelle takken. De keuze van wikkeling wordt bepaald door stroom en spanning, die de machine leveren moet. Meestal brengt men enige spoelzijden per gleuf aan, terwijl bijna steeds vormspoelen toegepast worden. De spoelen en spoelkoppen moeten beveiligd zijn tegen de optredende centrifugaalkrachten. Indien men in plaats van de ene wikkeling van fig. 1 er vele achter elkaar schakelt, krijgt men telkens een winding, die langs de borstel passeert, en dus slechts heel weinig wisseling in e.m.k. (en stroom), zoals fig. 5 aangeeft.

Het magnetisch veld, waarin de ankerspoelen roteren, kan op twee wijzen opgewekt worden:

a. Door permanente magneten. Deze dynamo’s worden magneto’s genoemd. Ze worden alleen gemaakt voor kleine vermogens (auto’s, fietslantarens).
b. Door electromagneten. De bekrachtigingsstroom hiervoor kan men betrekken van een afzonderlijke stroombron. Men spreekt dan van afzonderlijk bekrachtigde machines. Practisch zal men echter steeds zelfbekrachtiging toepassen, d.w.z. de dynamo levert haar eigen bekrachtigingsstroom. Men kan de veldwikkeling nu op verschillende manieren schakelen:
I. Bij de shunt-dynamo (fig. 6). De veldwikkeling is parallel geschakeld met de ankerwikkeling. Wanneer de machine op snelheid is gekomen, zal ten gevolge van remanent magnetisme een kleine spanning in het anker geïnduceerd worden. Deze veroorzaakt een stroom door de veldwikkeling met het gevolg, dat het veld sterker wordt enz., zie hiervoor over het dynamo-electrisch beginsel. De hoofdformule voor de dynamo luidt E = C <Z> n waarin E de geïnduceerde e.m.k., C de machineconstante, 0 het magnetisch veld per pool en n het toerental per minuut voorstelt. Hieruit volgt dat de spanning van de dynamo geregeld kan worden door middel van de veldstroom. Daarom is in de bekrachtigingskring een regelweerstand opgenomen. De voornaamste eigenschap van de shuntdynamo komt tot uiting in de zgn. uitwendige karakteristiek, d.i. de grafische voorstelling, welke het verband aangeeft tussen klemspanning en belastingstroom bij constante bekrachtiging en toerental (Ek = f (I), im = C,n = G). Deze is getekend in fig. g (lijn a). Hieruit blijkt dus, dat bij toenemende belasting de klemspanning iets zakt. Dit is het gevolg van inwendig spanningsverlies en ankerreactie.
2. Bij de serie dynamo (fig. 7) is de veldwikkeling in serie geschakeld met het anker. De uitwendige karakteristiek is gegeven in fig. 9 (lijn b.)

Bij toenemende belasting stijgt de e.m.k. aanzienlijk. Daarom is de seriedynamo voor de techniek onbruikbaar. Vroeger vond zij toepassing voor het voeden van booglampen.

3. Bij de compounddynamo (fig. 8) is zowel een shunt als een seriewikkeling aangebracht. Haar eigenschappen houden het midden tussen die van een serie- en een shuntdynamo. Bij toenemende belasting zal de e.m.k. iets stijgen, constant blijven of dalen, al naar gelang de invloed van serie- of shuntwikkeling overheerst (over- of ondergecompoundeerd) (fig. 9, lijnen c, d, e).

Ankerreactie

In fig. 1 moeten de borstels zo geplaatst worden, dat de spoel gecommuteerd wordt, wanneer de e.m.k. van richting omkeert. Dit is het geval, wanneer het vlak van de spoel loodrecht op het veld staat. De lijn, waarin de borstels moeten staan, noemt men de neutrale lijn. De neutrale lijn van het hoofdveld is dus 90° electrisch verschoven ten opzichte van de polen. Wanneer echter de dynamo belast is, zal het anker stroom voeren. De stroomvoerende spoelen zullen echter ook magnetische velden opwekken, het zgn. ankerdwarsveld, loodrecht op het hoofdveld (fig. 10 a en b).

Dit ankerdwarsveld zal zich met het hoofdveld samenstellen en het resulterend veld zal een schuine richting ten opzichte van de polen verkrijgen (fig. ioc). De neutrale lijn wordt dus verschoven en deze verschuiving is afhankelijk van de bebelasting van de machine.

Er komt nu nog bij de complicatie door de commutatieverschijnselen teweeggebracht (commutatie*), waarvoor gewoonlijk hulppolen worden toegepast, die tevens het hier genoemde dwarsveld opheffen, zodat de borstels niet behoeven te worden verschoven.

Wisselstroomgeneratoren.

In tegenstelling met de gelijkstroomdynamo’s worden wisselstroomgeneratoren steeds geconstrueerd met draaiende magneten en stilstaand anker; dit is beter met het oog op de isolatie van de ankerspoelen die bij de vaak hoge spanningen, die worden opgewekt, bijzondere zorg vereisen. Het inductieverschijnsel blijft hetzelfde; of nu anker stilstaat en magneten draaien of omgekeerd, er wordt steeds bij draaiing een e.m.k. geïnduceerd.

De grootte van deze e.m.k. is evenredig met het aantal gesneden krachtlijnen per tijdseenheid. Wanneer men de geleider vergroot (door bijv. een spoel met enige windingen te nemen) zal de e.m.k. eveneens toenemen, daar zij dan de som is van de e.m.k.’s, die in de verschillende delen worden opgewekt. Men kan de spanning nu induceren:

a. Door verandering van de krachtstroomdichtheid

Dit kan geschieden:

a. Door de sterkte van de magneten te veranderen, die deze krachtstroom opwekken. Dit is practisch alleen mogelijk met electromagneten en dan heeft men de transformatorwerking (z hieronder),
b. Door verandering van de magnetische weerstand van het circuit. Magnetisme zoekt nl. de weg van de minste weerstand voor zijn krachtstroom. Ijzer heeft een geringer, lucht een groter magnetische weerstand. De uitvoering van een dergelijke machine is gegeven in fig. 1. Het stilstaande deel, de stator, bevat een aantal poolparen, afwisselend een zuid- en een noordpool. In dit geval zijn het de polen van electromagneten, die opgewekt worden door de stroom, die door de spoelen Sx vloeit, die door een batterij gevoed wordt. Het roterende deel, de rotor, bestaat uit een getande schijf, die evenveel tanden bezit, als de stator polen. De spanning wordt geïnduceerd in de spoelen Sx. In de getekende stand staan de tanden van de rotor radiaal met de polen van de stator. Daar de luchtspleet klein is, zal dus de magnetische weerstand gering zijn. Wanneer de magnetische weerstand minimaal is, is de flux maximaal. Wordt de rotor over een hoek a gedraaid, dan is de luchtspleet groot, dus de magnetische weerstand is maximaal en de flux minimaal. De opgewekte spanning is een wisselspanning, waarvan de frequentie afhankelijk is van het toerental. Deze machines worden in enigszins gewijzigde constructie toegepast als hoogfrequentgenerator in de radio-techniek. Hierbij zijn vnl. de constructies van Goldschmidt en Alexanderson van belang. De Goldschmidt-machine komt in constructie vrijwel met die van fig. 1 overeen.

De rotorwikkeling bevindt zich dan echter niet om de polen, doch is in de ruimten daartussen aangebracht; deze tussenruimten nemen dan de gedaante van gleuven aan. De veldwikkeling is op dezelfde wijze als in fig. 1 gemonteerd. De Goldschmidt-machine kan een wisselstroom van maximum 10 000 perioden per sec opwekken. De Alexanderson-machine is van meer belang. Deze kan een frequentie leveren van 100 000 perioden per sec. De constructie van deze machine is geschetst in fig. 2.

In de stator is de veldspoel aangebracht, terwijl de poolschoenen zijdelings tegen het poolrad van de rotor aansluiten. Op de poolschoenen van de stator is de inductiewikkeling aangebracht. Het poolrad zelf bestaat uit een ijzeren wiel, waar zich tussen de poolschoenen bronzen sectoren bevinden van gelijk aantal en vorm als er polen zijn. Bij draaiing ontmoet de flux dus een wisselende weerstand, daar het ijzer van het poolrad de flux goed, het brons daarentegen de flux slecht geleidt. De gehele constructie kan hecht zijn en zorgvuldig uitgebalanceerd, zodat hoge frequenties bereikt kunnen worden.

b. Door relatieve verschuiving oj draaiing van de spoel ten opzichte van het magnetisch veld. Verschuiving geeft constructieve bezwaren, doch relatieve draaiing van de spoel ten opzichte van het magnetisch veld is de practische uitvoering van nagenoeg alle generatoren. Wanneer een draadwinding wentelt in een homogeen magnetisch veld, om de as A-B, zal de flux, die door de winding omvat wordt, veranderen volgens een sinusfunctie (fig. 3 en 4). De opgewekte e.m.k. zal eveneens sinusvormig zijn. Het is dus een wisselspanning.

Onder het anker verstaat men dus dat deel van een generator, waarin de e.m.k. wordt opgewekt. Bij een dergelijke machine kan de wisselstroom van het anker afgevoerd worden over vaste verbindingen. Dit maakt het mogelijk generatoren van hoge spanning en grote stroomsterkten te construeren, daar hiervoor sleepringconstructies bijna onoverkomelijke bezwaren opleveren.

Het Anker.

In fig. 4 is één winding gebruikt om het principe aan te geven; practisch zal men natuurlijk enige windingen per spoel en enige spoelen gebruiken. Deze worden dan langs het oppervlak van het anker verdeeld. De verdeling moet zo zijn, dat de e.m.k.’s, die in de twee spoelzijden van elke spoel opgewekt worden, steeds in serie geschakeld zijn. Zij moeten dus ca één „poolsteek” uit elkander liggen. De spoelen worden vooraf op wikkelmachines klaargemaakt, daarna geïsoleerd en dan in hun geheel in de gleuven, die zich aan de binnenzijde in het cylindrische ankerlichaam bevinden, gelegd. Hiervoor is het dus noodzakelijk, dat de vorm van alle spoelen gelijk is.

De frequentie van de wisselspanning volgt uit de betrekking ƒ = waarin ƒ de frequentie in perioden per sec, p het aantal poolparen en n het aantal toeren per min van de machine voorstelt.

Alleen de driephasen-wisselstroom of draaistroom* is van belang. Men verkrijgt deze met drie wikkelingen, die 120° electrisch — d.w.z. bij een tweepolige machine 120 ruimtegraden — ten opzichte van elkaar zijn verschoven (360° electrisch is de hoek, die een poolpaar beslaat, bij een 2-polige machine dus 360° geometrisch, bij een 4-polige machine — 180° geometrisch, enz.).

Een dergelijke wikkeling voor een gleuf per pool per phase (d.w.z. een spoel per phase, bij een 2-polige machine) is voorgesteld in fig. 5. Meestal gebruikt men 2-4 gleuven per pool per phase (fig. 6). Een driephasenwikkeling is gegeven in fig. 8. De wikkelingen hebben hier 3 gleuven per pool per phase. Het vooraf vormen van de wikkeling maakt betere isolatie en impregnering mogelijk, terwijl tevens grotere draaddoorsneden, die niet met de hand, doch wel machinaal te buigen zijn, aangewend kunnen worden. De draden zijn meestal met katoen omsponnen.

De spoelen worden daarna met sterlinnen, mica sterlinnen, asbest, linnen-, keper- of isolatieband omwonden, of met mica omperst. Tegen mechanische beschadiging wordt de spoelkop beschermd door plaatjes leatheroid, fiber of prespaan. Het geheel wordt tegen doorslag en isolatieverliezen geïmpregneerd en met schellak bespoten. Bij vormspoelwikkeling gebruikt men dikwijls koperstaven, die de vorm van een spoelzijde hebben. Deze worden dan aan elkaar gesoldeerd. Daar de wikkelingen krachten op elkaar uitoefenen, die bij belastingstoten zeer groot kunnen zijn, moeten zij onwrikbaar bevestigd zijn.

Deze krachten zijn een gevolg van het feit, dat twee stroomvoerende geleiders elkaar afstoten of aantrekken, al naar gelang de stromen tegengesteld of gelijkgericht zijn. Men moet de draaiende magneetspoelen eveneens bevestigen tegen de werking van de centrifugaalkracht.

Wanneer het anker massief was, zou het daar doorheen draaiend veld daarin eveneens spanningen induceren, die stromen in het gestel tot gevolg zouden hebben. Om deze wervelstromen, die grote verliezen en ontoelaatbare verwarming tot gevolg zouden hebben, zo klein mogelijk te houden, onderbreekt men hun stroomkring door het anker op te bouwen uit dunne platen (0,35-0,5 mm) — waarin gleuven geponst zijn ter opneming van de wikkeling en dikwijls ventilatiesleuven voor koeling -— die van elkaar geïsoleerd zijn door geïmpregneerd papier, schellak of asbest. Het materiaal van deze platen moet een zo hoog mogelijke weerstand tegen electrische stroom hebben, zo laag mogelijke magnetische weerstand en gemakkelijk ommagnetiseerbaar zijn. Dit laatste wil zeggen, dat de arbeid, die verricht moet worden om het materiaal een magnetische kringloop te doen beschrijven (d.i. een magnetisering van noordtot zuidpool en daarna weer terug tot noordpool), zo klein mogelijk moet zijn. Bepaalde legeringen siliciumijzer (dynamoplaat) voldoen het beste aan deze eisen.

Is het magneetgestel van bepaald uitstekende noord- en zuidpolen voorzien, zoals bij langzaam lopende machines, dan spreekt men van poolrad. Dit heeft bij een grote diameter meestal een vliegwielconstructie en is vervaardigd van gietstaal. Men maakt steeds gebruik van electromagneten. De poolschoenen zijn somtijds van dynamoplaat. De bekrachtigingsstroom voor de magneten wordt via sleepringen aan het anker toegevoerd. Deze stroom kan geleverd worden door een batterij, doch meestal bouwt men op de generatoras een shuntdynamo, de zgn. bekrachtigingsdynamo, die de benodigde stroom levert.

De sterkte van het magnetisch veld van de generator kan men regelen door de spanning van deze dynamo te vergroten of te verkleinen. De spanningsregeling van de wisselstroomgenerator is dus zeer eenvoudig en economisch.

Daar als drijfkracht tegenwoordig steeds turbines met hoge snelheden (1500 en 3000 omwentelingen per min) worden toegepast, krijgt men generatoren met klein aantal polen (meestal 2 of 4, resp. voor 3000 en 1500 omw. p. min). Een rotor met lichamelijke polen zou constructieve bezwaren, te hoge luchtweerstand en te grote centrifugaalkrachten met zich brengen. De turborotor bestaat daarom uit een massieve smeedijzeren of stalen cylinder, waarin axiaal de gleuven gefreesd zijn, waarin de magneetwikkeling ondergebracht wordt, terwijl daarin bovendien koelsleuven zijn aangebracht. De constructie van het geheel is zeer massief.

De speling tussen rotor en stator, luchtspleet of entrefer geheten, varieert van 0,5-5 cm- De meest voorkomende frequentie is 50 (in Amerika 25 en 60). Voor tractiedoeleinden wordt soms 162/3 toegepast, terwijl sommige fabrieken, bijv. met het oog op centrifuges, een frequentie 100 toepassen. Uit de formule voor de frequentie volgt, dat het toerental precies constant gehouden moet worden. Om het indringen van stof en vocht te beletten en het geraas te verminderen wordt een metalen mantel om de gehele generator aangebracht.

PROF. IR E. J. F. THIERENS

Lit.: G. L. van der Bilt, Beknopt handboek der Electrotechniek, 5de dr., herzien door E. J. F. Thierens (Delft 1947); C. Feldmann, Electrotechnische Constructie, dl 1-4 (Delft 1927-1933).

< >