Indien in het oude en middeleeuwse recht door het debat de volledige onschuld van de beschuldigde niet was gebleken, moest deze de tegen hem bestaande bezwaren ontzenuwen. De aanklager moest immers niet de schuld, maar de beschuldigde zijn onschuld te bewijzen.
Hij kon dit doen o.m. door de eed te zweren op zijn onschuld, hierbij desnoods bijgestaan door eedshelpers. Deze laatsten hadden omtrent de ten laste gelegde feiten niets te getuigen. Zij moesten alleen met de waardigheid van hun persoon en met het gezag van hun woord de waarheid van de eed van de beschuldigde bevestigen. Zij droegen derhalve terecht de naam eedshelpers of medezweerders. Dit rechtvaardigingsmiddel diende om de vermoedens op te heffen. Het aantal der vereiste medezweerders hing af „van de discretie van den juge”. In het oude Engelse recht was het bewijs door eedshelpers (compurgators) eveneens bekend, onder de naam Wager of law. Reeds lang in onbruik, werd het officieel eerst in 1833 afgeschaft.DR L. TH. MAES
Lit.: K. Cosack, Die Eidhelfer des Beklagten n. ältestem deutschen Recht (1885); R. Ruth, Zeugen und Eideshelfer in den deutschen Rechtsquellen des Mittelalters, dl I (1922).