Vlaams schrijver onder pseud. Warden Oom (Beselare 12 Apr. 1861 - Hooglede 6 Juli 1934), was tot zijn 37ste jaar werkzaam op zijn hofstede te Hooglede, werd in 1898 gemeenteontvanger aldaar en gaf op 50jarige leeftijd zijn eerste roman uit.
Zijn ietwat wijdlopige, Westvlaamse volksromans met katholieke strekking treffen door de rijpe levenservaring, directe voorstelling en de soms overvloedige kleurigheid van de taal. In De Blieckaerts (Brussel 1925) leverde hij sterk werk.Bibl.: Herwording (1911); Trimards (1912); Caïn’s zonde (1913); De dieperik (1913); De zwarte pokken (1920); De pauwenschreeuw (1921); Piot (1923); Pee Vlaminck, 2 dln (1924); Mietje Mandemakers en Cie (1926); Stadhuisratten (1927); De vracht (1928) ; De zotte van ’tAbeelenhof (1928); Het betooverd hof (1929) ; Boerenleven (1931); Tegen sterren en wind (1932); Aardige Rent (1932).
Lit.: Korte levensschets van Warden Oom (Leuven 1926); A. Demedts, E. V., schrijver en boer (ibid. 1937).
