klassiek-philoloog (Emden 21 Sept. 1868-Zürich 13 Juli 1941), was van 1906-1934 hoogleraar te Berlijn. Hij maakte allereerst naam door zijn werk [i]Die antike Kunstprosa vom VI.
Jhrt. v. Chr. bis in die Zeit der Renaissance[/i] (2 dln, 1898), en door zijn Commentaar op Vergilius’ 6de boek der Aeneis (1903) en Ennius und Vergilius (1915). Later trok vooral de godsdienstige en archaeologische zijde der oude cultuurgeschiedenis zijn aandacht.Bibl.: Agnostos Theos, Untersuchungen zur Formengeschichte religiöser Rede (Leipzig 1913); Ennius u. Vergilius (Leipzig 1915); Die Geburt des Kindes. Gesch. einer religiösen Idee (Leipzig 1924); Die germanische Urgeschichte in Tacitus’ Germania (1923); Alt Germania, Völker- und Namengeschichtliche Untersuchungen (1934); met A. Gercke: Einl. in die Altertumswissenschaft, 3 dln (1909 vlgg.).
