Frans sinoloog (Lyon 5 Oct. 1865-Parijs 29 Jan. 1918), studeerde te Parijs en werd in 1889 naar Peking gezonden als „attaché libre” van de Franse Legatie aldaar. In 1891 keerde hij voor een korte tijd naar Frankrijk terug.
Tijdens zijn daarop volgend tweede verblijf in China werd hij benoemd tot hoogleraar in het Chinees aan het Collège de France (1893). Sindsdien heeft hij onvermoeid gearbeid, door een reeks van uitnemende studies de sinologie zeer veel verder gebracht en tal van voortreffelijke leerlingen gekweekt als Léonard Aurousseau, Marcel Granet, Henri Maspero en vooral Paul Pelliot. Zijn grootste werk is de vertaling en commentariëring van de Sje-tsji; onder de naam van Les Mémoires historiques de Se-ma Tsien zagen 5 dln het licht (1895-1905). Zijn veelomvattende studies op schier alle gebieden der sinologische wetenschap vertraagden evenwel de arbeid, zodat dit grote werk helaas onvoltooid is gebleven.
Sedert 1904 was hij met H. Cordier redacteur van de, in Leiden verschijnende, T’oung Pao (Archives concernant l’histoire, les langues, la géographie et l’ethnographie de l’Asie orientale) en publiceerde daar een reeks van hoogst belangrijke artikelen.