is een landbouwtechniek die er in slaagt, zonder gebruik te maken van oppervlakte- of grondwater (in deze gevallen spreekt men van irrigatie) gewassen te verbouwen in gebieden waar de neerslag zonder het gebruik van dry-farm methoden onvoldoende zou zijn om een oogst voort te brengen. In de uitgestrekte halfdroge en droge natuurlijke graslanden en steppegebieden der aarde, waar de grond vaak betrekkelijk vruchtbaar is, heeft men door dry-farming in de 19de en 20ste eeuw grote resultaten bereikt.
De techniek is vermoedelijk al oud, vond reeds vroeg toepassing in de droge delen van India en Rusland, werd door wetenschappelijk onderzoek in Rusland, de V.S., Australië, Canada, Zuid-Afrika, en India verbeterd, terwijl proefstations in deze landen ook plantensoorten kweekten die beter bestand bleken tegen droogte. Dry-farming heeft het tarwe-oppervlak der wereld de laatste halve eeuw sterk uitgebreid, een ruime voorziening van de wereldmarkt vooral met „harde” tarwesoorten mogelijk gemaakt en tevens de wereldoogst van rogge, gerst, haver, vlas, maïs, katoen, sorghum en luzerne doen toenemen.Vaste regels, algemeen geldig, bestaan niet voor dry-farming. Veel hangt af van plaatselijke omstandigheden. Het beginsel is echter steeds hetzelfde: men maakt een zo goed mogelijk gebruik van capillair water, dat in de bovenste bodemlaag blijft hangen tussen de deeltjes van de bouwkruim. Om het capillair vasthoudingsvermogen te vergroten, dient men diep te ploegen en de grond fijn te verdelen. Verdamping voorkomt, althans vertraagt men dan door de „haarbuisjes” tussen de bodemdeeltjes van boven af te sluiten. In het bijzonder na een regenbui wordt door harken en anderszins de grond oppervlakkig omgewerkt, waardoor een stoflaag ontstaat die als een deken het capillaire water afsluit. Aldus bewaart men de neerslag voor de maanden waarin het groeiend gewas deze nodig heeft. Als de totale neerslag van één jaar onvoldoende is om een oogst voort te brengen, kan men zo beschikken over het vocht dat in twee jaar valt, voor één oogst.
Veel werk dient bij deze techniek in korte tijd verricht; de industriële revolutie en de hierdoor mogelijk geworden mechanisatie en motorisering van de landbouw hebben daarom dry-farming op grote schaal eerst mogelijk gemaakt. De technische eisen van dry-farming stellen een premie op vlak land en op het grootbedrijf. In de meeste dryfarm gebieden in de „nieuwe” westerse landbouwgebieden buiten Europa vond dan ook in korte tijd een sterke bedrijfsconcentratie plaats, waartoe ook de onzekerheid van de bedrijfsuitslag bijdroeg. In het droge land ten Noorden van de Kaukasus bracht regeringsingrijpen, door collectivering, grote landbouweenheden tot stand, die dry-farm-methoden toepassen waarover vroeger de zelfstandige boeren daar niet beschikten.
PROF. DR A. N. J. DEN HOLLANDER
Lit.: E. H. Carrier, The thirsty earth (1928); Idem, Water and grass (1932); J. A. Widstoe, Dry-farming (1911); H. D. Leppan, The agricultural development of arid and semi-arid Regions (1928).