Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Douwe annes tamminga

betekenis & definitie

leraar te Sneek, kan op het ogenblik als de spil der Friese dichters beschouwd worden (Winsum 22 Nov. 1909), hij toont zich een waar vakman in de beheersing van taal en stijl; zijn literatuurtaal is gesublimeerde volkstaal. Dit bleek reeds in zijn eerste bundel Brandaris (1938).

Zijn balladen, die dikwijls Friesnationale stof tot thema hebben, zijn nu reeds klassiek. In It griene jier (1943) geeft hij verfijnde liefdeslyriek, verwant aan Ed. Hoornik. Invloed van J. W. F. Werumeus Buning is te merken in de genoemde balladen en in de sonnetten onder zijn Nije gedichten (1945, 1946). Hij toonde zich voorts een voortreffelijk vertaler en een toneelschrijver, die nieuwe bronnen wist aan te boren.Bibl.: Balladen en lieten (1942); Leksums (1945). Toneel enz.: Ryp en grien; foardrachten (1945); Trelit op ’e miedpleats (1947, 1948); De Hogerhuis-saek (1950). Vertaald: H. C. Andersen, Folksforhalen en mearkes (1943, 1947); N. J. Haisma, Wrotters fan de Froskepolle (Snits 1949); J. Slauerhof, Dzjengis (De Tsjerne I, 276); E. A. Poe, De raven (De Tsjerne IV, 10). Onderwijs: Styl en stavering (1948); (met J. H. Brouwer) De reinboge, 2 dln (1949-’50). Bloeml.: (met F. Schurer en A. Wadman) Kleine keur (Leiden 1950).

Lit.: A. Wadman, Frieslands dichters (Leiden 1949); F. Sierksma, in Fr. Jierboek VI (1946); F. Schurer, in De Tsjerne I, 98 w.; Idem en J. Piebenga,in:Yn ùs eigen tael, resp.XXXI, in en XXXIV, 132.

< >