Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DONAU (rivier)

betekenis & definitie

door de Ouden Danubius genaamd, terwijl de benedenloop, die men het eerst leerde kennen, Ister genoemd werd, is de enige rivier van Middel-Europa, die over het geheel oostwaarts stroomt. Na de Wolga is de Donau de langste rivier van Europa; de afstand van de bronnen tot aan de mond bedraagt 1684 km, de stroomlengte echter 2860 km, terwijl het stroomgebied een oppervlakte heeft van 805.572 km2.

Tot de belangrijkste zijrivieren behoren aan de rechterzijde de Iller, de Lech, de Isar, de Inn, de Traun, de Enns, de Leitha, de Raab, de Drave, de Save en de Morawa; aan de linkerzijde de Altmühl, de Naab, de Regen, de Ilz, de March, de Waag, de Theisz, de Ternes, de Aloeta, de Sereth en de Proeth.De Donau ontstaat uit de samenvloeiing van twee beken, de Brege en de Brigach, nabij Donaueschingen, op de Z.O. helling van het Zwarte Woud, 690 m boven zeeniveau. De rivier stroomt eerst door de „Rauhe Alp”, hier pleegt het Donau-water voor een groot deel door de karstspleten van de Jurakalk weg te sijpelen (Donauversickerung), zodat de rivier bij lage zomerstanden zelfs geheel droog valt (gemiddeld 77 dagen per jaar). Het verdwenen water treedt 12 km verder zuidelijk weer te voorschijn en voedt daar de Radolfzeller Aach, die naar het Bodenmeer stroomt en dus tot het Rijngebied behoort. Dan stroomt de rivier door de Donauriede, een moerassige vlakte van Zwaben. Bij Ulm wordt de Iller opgenomen en wordt de Donau bevaarbaar voor kleine schepen. Vervolgens doorstroomt hij de Beierse hoogvlakte en bereikt bij Donaustauf, zijn noordelijkste punt, het Beierse woud. Bij Passau eindigt de rivier haar bovenloop in het nauwe gedeelte met stroomversnellingen, dat als Kachlet bekend is en waar zij door het Beierse Woud heenbreekt. Van Regensburg af is de Donau reeds voor schepen van 1000-1500 ton bevaarbaar.

Bij Passau, waar de waterhoeveelheid door die van de Inn meer dan verdubbeld wordt, begint de middenloop en stroomt de rivier tussen het Bohemer-, Greiner- en Manhartswoud aan de ene zijde en de helling van de Norische Alpen aan de andere zijde. Beneden Grein (op 218 m boven zeeniveau) wordt de bedding tot ca 150 m vernauwd en treden stroomversnellingen op. Nadat zij de Benedenoostenrijkse vlakte doorstroomd heeft en de engte tussen Theben en Bratislava (Pressburg) gepasseerd is, bereikt de rivier de Kleine Hongaarse vlakte; hier omvat zij de eilanden Groot en Klein Schütt. Tussen Gran en Waitzen baant de Donau zich vervolgens een weg door de heuvels van het Bakony-woud en door de uiterste uitlopers van de noordwaarts gelegen Karpaten. Bij Waitzen wendt de rivier zich zuidwaarts langs Boedapest naar de Grote of Nederhongaarse vlakte, waar zij, met een breedte van 1000 m en met een gemiddelde diepte van 8 m, veel eilanden en moerassen vormend, tussen lage, zandige oevers voorwaarts kronkelt. Nabij Osijek neemt zij de Drave (Drau) op, bij Belgrado de Save en in de nabijheid van Ponjavica de Morawa. Het 130 km lange gedeelte van haar loop van Moldova Veche tot Turnu Severin is de zgn. IJzeren Poort, genoemd naar de laatste van de vier vernauwingen, die hier optreden. Tussen de granietgevaarten van het Banaat ten N. en de kalkgesteenten van het oude Servië ten Z. strekt zich deze merkwaardige poort, ook genaamd Clissura, uit van het spoorwegstation Basiaş tot aan Sibb (een plaats in Joegoslavië), over een afstand van 128,6 km in de gedaante van een sterk kronkelende rotskloof, met een afwisselende breedte van 100-1900 m (op één plaats slechts 60 m), met een diepte, die hier en daar 75 m bedraagt, met een sterk en ongelijk verdeeld verval van water, hier en daar doorsneden door

riffen en rotsklompen en met stroomversnellingen en ondiepten, die de scheepvaart vroeger bemoeilijkten, doch na 1890 aanzienlijk verbeterd zijn. In de IJzeren Poort bedraagt het verval zelfs 0,54 m per km en op een afstand van 750 m zelfs 13 meter.

Hier vangt de benedenloop aan, eerst zuid- dan oostwaarts stromende met een gering verval door de grote vlakte van Walachije. Bij Tsjernawoda wendt de Donau, door de hoogvlakte van de Dobroedsja daartoe gedwongen, zich naar het N. en herneemt eerst na de uitstroming van de Sereth zijn oostwaartse richting, terwijl hij de Proeth opneemt. Boven Toeltsja (Tulcea) begint zijn delta, waarin hij zich in drie armen verdeelt, onder de namen Kilia, Soelina en St George-kanaal bekend, die zijn water in de Zwarte Zee voeren. Van deze was tot 1900 alleen de Soelina-arm goed bevaarbaar, vooral na de verbetering die in Mei 1894 voltooid werd. In strijd met de bestaande tractaten werd omstreeks 1900 ook de Kilia-arm door Rusland bevaarbaar gemaakt.

De Donau, die zeer visrijk is (vnl. vangt men er zalmen, steuren en karpers), heeft op zijn gebied onderscheiden kanalen. Afgezien van het Ludwigskanaal, dat de Boven-Donau met de Main verbindt, en het onvoltooide Rijn-Main-Donau-kanaal, worden deze kanalen alleen in de middenloop aangetroffen; de kanalen hebben echter alleen locale betekenis, uitgezonderd het Sió-kanaal, dat het Balatonmeer (Plattensee) met de Donau verbindt.

Het uiteenlopend karakter van de onderscheiden delen van het stroomgebied zijn oorzaak dat de scheepvaart op de Donau velerlei natuurlijke belemmeringen ondervindt. De politieke structuur van Midden- en Zuid-Europa, de ontwikkeling van de staatkundige verhoudingen, vooral na Wereldoorlog I, droeg er niet toe bij, tot een algehele oplossing van de natuurlijke moeilijkheden te geraken. Daardoor bleef ook het resultaat van de partiële verbeteringen, door de verschillende oeverstaten ondernomen, zonder veel uitwerking.

De enige werkelijke verbeteringen, die tot stand zijn gebracht in de Donau-delta, zijn het gevolg van de werkzaamheid van de zgn. Europese Donaucommissie.

H. A. BOMER

Lit.: A. Allix, Le Danube jusqu’en 1939 (Études Rhodaniennes 1942); W. E. Boerman, Duitsche kanalen en kanaalplanncn (Tijdschr. v. Econ. Geogr. 1922); Idem, Een en ander over Rotterdam’s verre Achterland (Tijdschr. v. Econ. Geogr. 1923); Die Donau als Groszschiffahrtstrasse (Wien 1941); Die Wasserwirtschaft Deutschlands und ihre neuen Aufgaben (Berlin 1922); Hajnal, The Danube, its historical, political and economie importance (1920); Fr. Heiderich, Die Donau als Verkehrstrasse (Zeitschr. d. Gesell. f. Erdk. zu Berlin 1916); Held-Brüschwiesen, Rhein-Main-Donau. Die Geschichte einer Wasserstrasse (1929); R. Henning, Das mitteleurop. Binnenschiffahrtsnetz und die Möglichkeit seiner Ausgestaltung nach dem Kriege (Geogr. Zeitschr. 1917); W. D. Hines, Report on Danube Navigation (League of Nations Publs. 1925); O. Kende, Die Donaustrasse (Weltwirtsch. Archiv 1917); G. Kiss, T. V. A. on the Danube? (Geogr. Review, 1947); Markmann, Die deutschen Wasserstraszen (Heidelberg 1938); O. Popper, The International Regime of the Danube (Geogr. Journal 1943); E. Rágóczy, Das Projekt eines nordsüdlichen Grossschiffahrtweges (Petermanns Mitt. 1916); A. V. Schweiger-Lerchenfeld, Die Donau als Völkerweg, Schiffahrtstrasse und Reiseroute (Wien 1896); Strom und See (1949, nr 3); A. Tibal, Les Communications dans l'Europe danubienne (Conciliation Internationale, 1933).

Internationale positie van de Donau

De positie van de Donau als internationale verkeersweg heeft voor het eerst in het Parijse verdrag van 30 Mrt 1856, dat een einde maakte aan de Krimoorlog, een algemene regeling gevonden. Wel bevatten reeds verdragen van Turkije met Oostenrijk (vredesverdragen van Carlowitz, 1699 en Passarowitz, 1718) en met Rusland (Koetsjoek Kainardsji, 1774, Boekarest, 1812 en Adrianopel, 1829) regelingen omtrent de scheepvaart op de Donau, maar deze regelingen golden alleen voor de verdragpartijen. Later, op het Weense Congres, is het regime van de Donau ter sprake geweest, maar anders dan met betrekking tot de Rijn is men er niet tot een regeling ten aanzien van de Donau kunnen komen. Het Parijse verdrag verklaarde de beginselen van de Weense Congresakte (1815) nopens de vrijheid van scheepvaart op de internationale rivieren van toepassing voor de Donau. Onder de naam van Europese Donau-Commissie werd een uit gedelegeerden van de verdragstaten, Frankrijk, Groot-Brittannië, Oostenrijk, Pruisen, Rusland, Sardinië en Turkije, bestaande commissie ingesteld voor het bevaarbaar maken van de Donaumondingen. Een commissie van vertegenwoordigers van de oeverstaten zou het oppertoezicht voeren over de Donau van de monden tot Ulm. Deze laatste commissie is niet veel succes beschoren geweest. In 1857 en 1859 door haar ontworpen scheepvaartakten konden niet de goedkeuring van de mogendheden verwerven. Beter resultaat had de Europese Commissie. Een in 1865 aanvaarde scheepvaartakte stelde haar bevoegdheden vast: al haar inrichtingen en werken zouden delen in de in 1856 vastgestelde neutraliteit van de Zwarte Zee (zie Dardanellen, Dardanellen-kwestie); neutraal verklaard werd ook haar technisch personeel; de door de mogendheden aan de monden van de Donau op grond van het Parijse verdrag gestationneerde oorlogsschepen (voor elke verdragsmogendheid twee) zouden voor de handhaving van de regeling zorg dragen.

In 1878 werd dit neutraliteitsregime door de Berlijnse Congresakte uitgebreid van de mondingen tot de IJzeren Poort; Oostenrijk-Hongarije verkreeg het recht de natuurlijke belemmeringen van de scheepvaart in de IJzeren Poort te verwijderen; de bevoegdheden van de Europese Commissie zouden gelden voor het stroomgebied van Galatz tot de mondingen, terwijl haar voorts werd opgedragen voor het riviergedeelte tussen de IJzeren Poort en Galatz scheepvaart- en politiereglementen te ontwerpen. Tegen de ingevolge deze opdracht ontworpen reglementen en een voorgestelde gemengde commissie van toezicht bracht Roemenië, welks onafhankelijkheid door het Berlijnse Congres was erkend en dat in de Europese Donau-Commissie was opgenomen, bezwaren in op een in 1883 te Londen gehouden conferentie. Bij een op deze conferentie gesloten verdrag werden de bevoegdheden van de Commissie opnieuw uitgebreid door het riviergedeelte van Galatz tot Braila onder haar gezag te brengen. Tegen dit besluit heeft Roemenië zich echter steeds verzet. Eerst nadat op 8 Dec. 1927 het Permanente Hof van Internationale Justitie bij een „avis consultatif” Roemenië in het ongelijk had gesteld, is hierover een accoord bereikt. De noordelijke arm van de Donau-monding, de Kilia-arm, werd door de Londense conferentie aan de contrôle van de Europese Commissie onttrokken en aan Roemenië en Rusland in beheer overgedragen.

Bij het vredesverdrag van Saint-Germain (1919) werd de Donau van Ulm af internationaal verklaard en werd een voorlopig regime ingesteld. Een reeds in het vredesverdrag voorziene definitieve Donau-akte kwam op 23 Juli 1921 in tegenwoordigheid en met medewerking van de gevolmachtigden van Bulgarije, Duitsland, Hongarije en Oostenrijk tot stand tussen België, Frankrijk, Griekenland, Groot-Brittannië, Italië, Roemenië, Tsjechoslowakije en Zuidslavië. Dit verdrag bepaalde dat het geïnternationaliseerde stroomgebied behalve de Donau van Ulm tot de Zwarte Zee zou omvatten de March en de Thaya, voorzover zij de grens tussen Oostenrijk en Tsjechoslowakije vormden, de Drau van Barcs af, de Theiss van de monding van de Szamos af en de Maros van Arad af en voorts de ter verbetering van de scheepvaart gegraven kanalen. Zonder enig verschil zou daar de scheepvaart voor alle landen openstaan. Het stroomgebied werd in twee delen verdeeld, de zgn. „Danube maritime” van Braila tot de Zwarte Zee, gesteld onder het gezag van de Europese Donau-Commissie, waarin volgens het verdrag van Saint-Germain voorlopig uitsluitend Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië en Roemenië vertegenwoordigd zouden zijn, en de zgn. „Danube fluvial” van Braila stroomopwaarts met de zijrivieren en kanalen, waarover een in het verdrag van Saint-Germain ingestelde Internationale Commissie, gevormd uit twee vertegenwoordigers van de Duitse oeverstaten, één van elk van de overige oeverstaten en één van elke in de Europese Commissie zitting hebbende niet-oeverstaat, het toezicht zou uitoefenen. De Europese Commissie, welker zetel Galatz is, zou taak, bevoegdheden en rechten, welke zij vóór Wereldoorlog I had, in volle omvang blijven bezitten. De taak van de Internationale Commissie zou zijner voor tewaken, dat de vrijheid van scheepvaart en de gelijke behandeling van de onderdanen van alle staten gewaarborgd zijn en dat voorts het internationale karakter van het stroomgebied op geen enkele wijze zou worden aangetast. Zij kreeg daarvoor uitgebreide bevoegdheden. Zij moest een scheepvaart- en politiereglement opstellen, welke de oeverstaten zouden moeten invoeren en onder toezicht van de commissie handhaven. Voorts moest de Internationale Commissie op de basis van voorstellen van de oeverstaten een algemeen programma opstellen van grote verbeteringswerken ten behoeve van de scheepvaart en toezicht houden op de jaarlijkse onderhouds- en verbeteringswerken van de oeverstaten. De kosten van die werken zouden voor rekening van de oeverstaten komen. De Internationale Commissie zou ter dekking van die kosten aan de oeverstaten kunnen toestaan scheepvaartrechten te heffen of, zo zij zelf de uitvoering van bijzondere verbeteringswerken ter hand zou nemen, zelf tot heffing van scheepvaartrechten kunnen overgaan. Voor de vervulling van haar taken kon de commissie haar eigen diensten instellen; zij had haar eigen vlag, en haar installaties en leden genoten diplomatieke onschendbaarheid met de daarmede verbonden voorrechten en immuniteiten.

Dit Donau-regime veranderde na 1939 geheel van karakter. De oppermacht van Nazi-Duitsland in Midden-Europa leidde tot een eenzijdige contrôle door Duitsland en zijn vazallen. Na 1945 heeft de U.S.S.R., die vóór Wereldoorlog II in geen van beide toezichthoudendeorganen vertegenwoordigd was en door het bezit van Bessarabië en de bevaarbare noordelijke monding Donau-mogendheid was geworden, de positie van Duitsland overgenomen; zij heeft geweigerd inmenging van de Westerse mogendheden inzake de Donau-mondingen te erkennen. Zeker van haar overwicht in het Donau-gebied streeft zij sinds 1945 er naar het internationale karakter aan de Donau-scheepvaart te ontnemen en daartoe het bestaande regime te vervangen door een systeem van tweezijdige verdragen zonder overkoepelend orgaan. Bij het sluiten van de vredesverdragen met de Oosteuropese landen en met Italië in Dec. 1946 heeft zij zich echter verbonden tot het houden van een Donau-conferentie. Eerst op 30 Juli 1948 kwam deze conferentie te Belgrado bij een. Aldaar heeft de Sovjet-Unie de Westerse mogendheden practisch uit het medezeggenschap in het Donau-regime geweerd. Te zamen met de zeven op de conferentie vertegenwoordigde Oosteuropese staten heeft zij tegen de stemmen van de V.S. en Frankrijk in — Groot-Brittannië onthield zich van stemming — het verdrag van 18 Aug. 1948 doorgedreven. Wel werd bij dit verdrag het beginsel van de vrije scheepvaart behouden, maar het beheer werd uitsluitend aan de oeverstaten gemeenschappelijk opgedragen.

MR L. V. LEDEBOER

Lit.: H. Hajnal, The Danube (’s-Gravenhage 1920); J. Blociszewski, Le régime international du Danube (Recueil des Cours de l’Académie de droit international de La Haye, dl 11; Paris 1927); J. Valloton, Le régime juridique du Danube maritime devant la Cour permanente de justice internationale (Lausanne 1928); H. Hajnal, Le droit du Danube international (La Haye 1929); C. Rossetti en F. Rey, La Commission européenne du Danube et son œuvre de 1856 à 1931 (Paris 1931); C. Rossetti, Il Danubio fiume intemazionale (Milano 1937); E. Lengyel, The Danube (London 1940).

< >