(afkorting van Djihâd fî sabîl Allah, d.i. „Inspanning op de weg Gods”) is het Arabische woord voor de zgn. Heilige Oorlog bij de Mohammedanen, d.w.z. de oorlogvoering tegen de beheersers van niet-Mohammedaanse gebieden. De verplichting tot Djihâd houdt eerst op, wanneer de gehele aarde Mohammedaans gebied is geworden.
In de Mohammedaanse rechtsgeleerde werken, die de zgn. „Heilige Wet” beschrijven, wordt steeds een hoofdstuk aan de Djihâd gewijd met de daaruit voor de gelovigen voortvloeiende verplichtingen. Practische betekenis heeft de heilige oorlog thans niet meer, zoals is gebleken, toen Turkije, in het begin van Wereldoorlog I, de Mohammedaanse volken tot de Heilige Oorlog tegen de Entente-machten opriep (zie C. Snouck Hurgronje, De heilige oorlog „made in Germany" in De Gids 1915, dl 79). In Indië hebben vroeger inlandse vorsten hem wel eens gebruikt en ook de Padri-opstanden in Sumatra moeten als zodanig beschouwd worden. Ook in sommige sterk Mohammedaans voelende delen van Indonesië, zoals West-Java, is na 1945 nog wel eens de leus van de Heilige Oorlog vernomen. Gewoonlijk noemt men de Djihâd aldaar prang sabil.