is een belasting, welke bij de uitbetaling van winstaandelen van in Nederland gevestigde naamloze vennootschappen wordt ingehouden en aan de Staat wordt afgedragen (Besluit van de secretaris-generaal van het departement van Financiën van 24 Juni 1941, Stbl. no S. 419). Zij is verschuldigd van dividenden (zowel op gewone als op preferente aandelen en op winstbewijzen), van uitkeringen van overschot bij liquidatie, van het nominale bedrag van uitgekeerde bonusaandelen, van de opbrengstvanwinstdelende obligaties (zowel vaste als variabele rente), e.d.
De belasting is een voorheffing op de inkomstenbelasting of op de vennootschapsbelasting van degene, die het dividend geniet, zodat deze t.z.t. zoveel minder in de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting betaalt, eventueel het te veel betaalde terugontvangt. De belasting beloopt 15 pct van het uit te keren bedrag. De opbrengst van de belasting bedroeg:1941 (Juli-Dec.) ƒ 5.520.000
1942 ƒ 15.282.000
1943 ƒ 11.973.000
1944 ƒ 8.257.000
1945 ƒ 4.515.000
1946 f 41.366.000
1947 ƒ 29.112.000
Van geheel andere aard is de superdividendbelasting, welke geheven wordt krachtens het Besluit op de Dividendbeperking 1941 (Besluit van de secr. -gen. van het departement van Financiën van 15 Aug. 1941, Stbl. no S. 750A). Dit is een zakelijke heffing, welke met de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting geen enkel verband houdt. Het aangehaalde besluit houdt drie maatregelen in, te weten:
1. Dividendbeperking: vennootschappen zijn verplicht haar uitdelingen te beperken tot 6 pct; een hoger dividend is slechts toegestaan als over het boekjaar 1939, c.q. 1939/1940 een hoger dividend dan 6 pct werd uitgedeeld (ingevolge een resolutie van de minister van Financiën mag voor de boekjaren 1946, c.q. 1946/1947 deze limiet met 3 pct worden verhoogd);
2. Superdividendbelasting: uitdelingen, welke 6 pct te boven gaan, worden met deze bijzondere belasting getroffen (ingevolge de onder 1 genoemde resolutie wordt van de daarbij genoemde boekjaren af de belasting slechts geheven als de uitdeling 9 pct te boven gaat);
3. Herkapitalisatie: de gelegenheid werd geboden het kapitaal van de vennootschap uit de reserves te verhogen, waardoor een gelijkblijvend bedrag aan uitdelingen een lager percentage over het kapitaal vertegenwoordigde; de heffing van de superdividendbelasting kon daardoor worden voorkomen. Wegens de uitgifte van de bonusaandelen, die met deze herkapitalisatie gepaard ging, was geen inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting of dividendbelasting verschuldigd, doch terzake werd voor één maal een herkapitalisatiebelasting geheven. Het gehele besluit ziet alleen op naamloze vennootschappen en commanditaire vennootschappen op aandelen, beide met een aandelenkapitaal van ƒ 500.000 of meer. De opbrengst van deze belastingen bedroeg:
Jaar Superdividend-
belasting Herkapitalisatie- belasting
1941 ƒ 32 900 000 f 515 000
1942 ƒ 6 260 000 ƒ 8 982 000
1943 ƒ 261 000 ƒ 2 109 000
1944 ƒ 459 000 ƒ 569 000
1945 ƒ 2 000 —
1946 ƒ 97 000 ƒ 640 000
1947 ƒ 82 000 —
MR A. J. VAN SOEST
Lit.: Vakstudie onder redactie van J. de Willigen, uitgeg. d. Uitg.mij Kluwer te Deventer, dl X A.