derde president van de tweede Spaanse republiek (Sevilla 25 Nov. 1885), kreeg van het revolutionnair comité, dat zich in Aug. 1930 te San Sebastian geconstitueerd had, opdracht om in Andalusië, waar hij tot dusver een politieke rol van plaatselijke betekenis had gespeeld, de opstand voor te bereiden. Deze mislukte in Dec. van dat jaar en Barrios vluchtte naar het buitenland, doch kon reeds na vijf maanden terugkeren, omdat de republiek was uitgeroepen.
In de eerste kabinettenZamora* en -Azana* vervulde hij de functie van minister voor de posterijen, doch weldra volgde hij zijn partijleider, den radicaal Lerroux*, in de oppositie, waarin hij bleef, tot Lerroux zelf in 1933 aan de regering geroepen werd. In dat jaar was hij minister van Binnenlandse Zaken en later, na een korte onderbreking, waarin hij zelf hoofd der regering was (80ct. 17 Dec.), van Oorlog. In deze functie droeg hij de verantwoordelijkheid voor de onderdrukking van een anarchistische opstand in het Ebro-bekken. Toen in Mei 1934 Lerroux een bondgenootschap aanging met de katholieke conservatieve partij, brak Barrios met hem en stichtte hij een eigen partij, die bij de verkiezingen voor de Cortes op 16 Febr. 1936 35 zetels wist te behalen. Van dit lichaam werd hij tot voorzitter benoemd, hetgeen hij tot het einde der republiek bleef. Bij het uitbreken van de Spaanse burgeroorlog (17 Juli 1936) trachtte hij een verzoeningsgezind kabinet samen te stellen, doch tevergeefs: het leefde slechts enkele uren en moest plaats maken voor een kabinetGiral.
Toen na het einde van de burgeroorlog Azana aftrad als president der republiek, volgde Barrios, uit hoofde van zijn functie als president van de Cortes, hem automatisch op. Doch dit was reeds in ballingschap, waarin ook hij zich begeven had, eerst in Frankrijk, later in Mexico. Hier werd hij op 18 Aug. 1945 plechtig geïnstalleerd in het ambt, dat hij al zes jaren rechtens uitoefende. De republikeinse regeringen (eerst onder premier Giral, later onder Llopis, ten slotte onder De Albornoz) hebben echter noch bij de Spanjaarden in Spanje, noch bij die in ballingschap, noch bij de mogendheden enig gezag.