is een Middelhoogduits gedicht in gepaard rijm (4360 regels), dat als een voortzetting van het Nibelungenlied bedoeld is. Het schildert de smart der overlevenden van korting Etzels hof, de begrafenis der gevallenen en het brengen van de droeve tijdingen naar Bechelaren, Passau en Worms, telkens met herinneringen aan het in het epos verhaalde.
De stemming van Die Klage is elegisch; tegenover het Nibelungenlied valt de gevoelstoon in dit kunsteloos verhaal op. In de drie handschriftgroepen A, B en C volgt Die Klage op het Nibelungenlied; het werk moet kort na 1200 ontstaan zijn. Merkwaardig is de passage (vs. 4295 vlgg.), waarin gezegd wordt, dat bisschop Pilgerin (van 971-991 bisschop van Passau) de Nibelungengeschiedenis „met Latijnse letters” had laten opschrijven door zijn schrijver Kuonrat. G. Roethe heeft, daarvan uitgaande, een Latijns Nibelungenepos, een Nibelungias, voor de 10de eeuw waarschijnlijk willen maken (Sitzungsber. der Preussischen Akademie 1909), maar is daarin niet geslaagd.Uitg.: in versch. Nibelungen-uitg. (o.a. bij Lachmann); voorts door K. Bartsch (1875) en A. Edzardi (1875).
Lit.: Fr. Vogt, Zur Ge sch. der Nibelungenklage (Festschrift zur 52. Philologenvers. zu Marburg, 1913); H. Fischer, Das Verhältnis vom Nibelungenlied zur K. (S. Ber. der Bayr. Akad. 1914); Jos. Körner, Die K. und das Nibelungenlied (1920); E. Schröder, Zur K. (Zeitschr. Dt. Altert. 70, 66 f.).