een wisselbeker voor wedstrijden tussen vertegenwoordigende lawn tennisploegen aangewezen door de erkende bonden om „The International Lawn Tennis Championship” zoals de „officiële” term luidt.
In 1899 stelde een der toenmalige sterke Amerikaanse tennisspelers Dwight Davis (later gouverneur van de Philippijnen en minister van Oorlog in Amerika) een beker beschikbaar als wisselprijs voor een jaarlijkse wedstrijd tussen „officiële” ploegen van Amerika en Engeland. De uitloving kwam voort uit het verlangen naar meer contact tussen de spelers van beide landen. Het bestuur van de Amerikaanse Lawn Tennis Bond aanvaardde deze beker en stelde de formule vast (nog steeds van kracht): vijf partijen te verdelen in vier enkelspelen en een dubbelspel; vier enkelspelen te spelen door twee spelers die elk tegen die van de andere partij spelen; het dubbelspel te spelen óf door dezelfde óf door andere spelers. Ook de indeling van de wedstrijd werd bepaald: een verdeling der vijf partijen over drie dagen, nl. elk van de twee enkelspelers een partij op de eerste dag, het dubbelspel op de tweede dag, de andere enkelspelen op de derde.
Alles „best of five”, d.w.z. het winnen van drie sets beslist een partij. Een partij kan dus drie, vier of vijf sets vergen.
Voorts werd bepaald dat de wedstrijd in een volgend jaar steeds gespeeld zou worden in het land dat de beker het vorig jaar won.
De eerste wedstrijd vond plaats in 1900, te Boston (8, g en 10 Aug.). Regen was oorzaak dat er niet meer dan drie partijen gespeeld konden worden. Amerika won met 3-0. In 1901 kon Engeland geen ploeg naar Amerika zenden.
In 1902 won Amerika met 3-2. In 1903 won Engeland echter met 4-1. De verplaatsing van de wedstrijd naar Engeland gaf aanleiding tot toelating van andere landen dan alleen Amerika en Engeland. In 1904 schreven ook België, Oostenrijk en Frankrijk in.
Nu de wedstrijd geen tweekamp meer was, werd ook de bepaling ingevoerd, dat volgens afval-systeem gespeeld zou worden, dat het land dat de beker wint het volgende jaar niet van het begin af meespeelt, doch de beker (in dat land) verdedigt tegen de winnaar van de andere landen. Deze winnaar kreeg het recht ,,to challenge” de bekerhouder. De laatste ronde, de beslissing is dus de challenge round. Al die bepalingen zijn nog steeds onveranderd van kracht.
Het aantal deelnemende landen bleef klein, drie à vier tot 1913. In dat jaar schreven zeven landen in, in 1914 eveneens. Engeland, Australië en Amerika waren in deze periode de winnaars.
Na Wereldoorlog I, toen Amerika de beker van Austin won (1920), zag het Amerikaanse bestuur het grote nut in, de beker niet alleen een prijs te doen zijn voor het wereldkampioenschap doch ook het middel om internationaal contact tussen landen van de gehele wereld tot stand te brengen. In 1922 waren er reeds elf deelnemende landen, w.o. Japan, Australië, Brits-Indië. Ten einde overmatig grote reizen te voorkomen besloten de leidende landen (de organisatie werd geen onderdeel van de Intern.
Federatie, bleef zelfstandig, met het beker houdende land als organisator, later met een adviserend comité, gekozen uit de bonden van de deelnemende landen) tot invoering (1923) van twee zones, een Europese en een Amerikaanse. Elk land bleef vrij om in te schrijven in die zone welke het zelf verkoos; zelfs een Europees land zou in de Amerikaanse zone mogen inschrijven en omgekeerd. Het aantal deelnemende landen steeg steeds, bereikte in 1932 zelfs een totaal van 26, waarvan 21 in de Europese zone en 5 in de Amerikaanse.
Slechts vier landen hebben de Davis-beker, waarvan het winnen bij de spelers nog altijd als de hoogste eer geldt, hoger zelfs dan het winnen van persoonlijke titels als die van Wimbledon, Parijs e.a., gewonnen. Amerika (15 maal), Engeland (9 maal), Australië (8 maal) en Frankrijk (5 maal).
Nederland heeft in 1920 voor het eerst ingeschreven, in een tijd waarin kleine landen nog afzijdig bleven. Het won zijn eerste wedstrijd (tegen Zuid-Afrika) doch gaf de volgende gewonnen. Daarna schreef Nederland weer in 1923 in, vervolgens elk jaar. Het bereikte tweemaal een eindstrijd: in 1920 (echter gewonnen gegeven) en in 1925, via Tsjechoslowakije, Zweden en Brits-Indië, dank zij de sterkste ploeg welke Nederland ooit had: H.
Timmer, mr A. Diemer Kool, jhr C. van Lennep. Voorts kwam Nederland driemaal in de halve eindstrijden, alle drie maal vóór 1930.