is de naam van een plantenfamilie, die de verbinding vormt tussen de Convolvulaceeën en de Ruwbladigen (Asperifoliaceeëri), aan welke laatste familie zij als onderfamilie wel wordt toegevoegd. Zij wijkt er echter van af:
1. doordat de soorten bomen of struiken uit de keerkringslanden zijn, terwijl de Ruwbladigen meest kruiden van de noordelijke gematigde luchtstreek zijn;
2. door een ongedeeld vruchtbeginsel met een eindstandige, tweemaal in tweeën gespleten stijl;
3. door het bezit van een steenvrucht met een 1-4-hokkige steen met 1-4 zaden. Hiertoe dan het geslacht Cordia R.Br. met 250 soorten, van welke sommige door eetbare vruchten en geneeskracht, andere door hun hout belangrijk zijn. Genoemd mogen worden: C. Myxa L., uit Egypte en Oost-Indië, met ronde, gaafrandige bladeren en kleine witte, welriekende, tot eindelingse pluimen verenigde bloemen, alsmede met vruchten, die onder de naam jujubes tegen het hoesten gebruikt worden, terwijl het hout als rozenhout in de handel komt; C. Sebestena L., die in West-Indië groeit, 3 of 4 m hoog wordt, eironde, puntige, ruwe, donkergroene bladeren, grote, rode, tot trossen verenigde bloemen en zoete, peervormige, slijmerige vruchten draagt en welriekend hout oplevert; C. subcordata Lam., een boom, die in Oost-Indië groeit, langwerpige bladeren en grote, zwarte vruchten voortbrengt en zich door naar muskus riekend hout onderscheidt; C. Gerascanthus L., uit tropisch Amerika, die het zgn. Dominica-rozenhout levert; ten slotte C. serratifolia (H.B. et K.), die als mierenplant bekendheid geniet.