noemde men een verdedigingslinie, toegepast in de Atjèh-oorlog, toen door een verkeerd inzicht van de gouverneur Pruys van der Hoeven (1881 - 1883) al hetgeen door generaal Van der Heyden en zijn voorgangers was opgebouwd grondig werd afgebroken met als gevolg een hernieuwde levendige vijandelijke actie. De onmogelijkheid meer troepen te zenden en de toestand van ’s lands schatkist, gepaard aan een verstokt vasthouden aan verouderde begrippen van oorlogvoering, waren oorzaak, dat in een geheime vergadering der Staten-Generaal besloten werd de troepen in Atjèh te concentreren in een versterkte defensieve stelling, en een „geconcentreerde linie” in te richten (Juni 1884), die in Mrt 1885 gereed was.
Hiermede werd het gehele overige gebied van Groot-Atjèh prijsgegeven. In deze kwestie sprak de vrees voor het buitenland ongetwijfeld een woordje mede. De zelfbewuste Atjehers verheugden zich in een internationale belangstelling, en een waarschuwend woord zal in ’s Lands Vergaderzaal hebben geklonken in verband met een mogelijk uitbreken van de „Heilige Oorlog”, zo de strijd tegen het streng Islamietische Atjèh verscherpt zou worden. De ruimte binnen de geconcentreerde linie werd door de militairen de „kooi van Demmeni” genoemd, naar de toenmalige gouverneur, die de regeringsopdracht uitvoerde.
Met het gereedkomen van de linie werden tevens een bevolen doch slechts gedeeltelijk uitgevoerde kustblokkade en eigenmachtige scheepvaartregeling opgeheven. Het optreden en het wapensucces van Van Heutsz, die met minimale verliezen en kosten Atjèh pacificeerde, reduceerden de waarde van de linie langzamerhand tot nul. Hiermede kwam ook een einde aan de begeleiding van de Nederlandse troepen tot dichtbij de linie, het „thuisbrengen”, een gewoonte, die het Nederlandse leger nog de meeste verliezen bezorgde.