L. is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Samengesteldbloemigen (Composieten) met 500 soorten, vooral op het Noordelijk halfrond en daar in het mediterrane gebied te vinden, 1 - of 2-jarige of ook overblijvende kruiden met enkelvoudige, gaafrandige of veerdelige bladeren en bloemhoofdjes, waarvoor geldt, dat de omwindselbladen aan hun top bijna steeds een droogvliezig aanhangsel of een stekel vertonen, stroschubben aanwezig zijn, de randstandige bloemen meest groter en geslachtsloos zijn en het vruchtpluis meer-, meest 2-rijig, zelden afwezig is. Van dit geslacht komen o.a. in Nederland voor: Centauren Jacea L., het knoopkruid, met ronde aanhangsels aan de omwindselblaadjes en paarse bloemen; [i]C.
Cyanus[/i] L., de algemeen bekende korenbloem, met blauwe, somtijds ook witte, paarse of rode bloemen en lijnvormige bovenste bladeren; C. Scabiosa L. of grootbloemige centaurie, met tot dubbelveerdelige bladeren, vuilpaarse bloemen en omwindselbladen met borstelige franje. In Midden Europa komt de fraaie C. montana L. voor, een bergplant met zachtharige stengels en bladen en grote blauwe, soms witte, bloemen, ook veel in tuinen gekweekt. Verdere sierplanten uit dit geslacht zijn: C. moschata L., met gele, lila of licht purperrode, een weinig naar muskus riekende bloemen, afkomstig uit Griekenland en de Levant; C. dealbata Willd., met van onderen als wit bestoven bladeren en zeer grote, prachtig wijnrode bloemen met een wit hart; C. ruthenica Lam., met zwavelgele bloemen; ten slotte de viltplanten C.
Cineraria L., uit Zuid-Europa, met de er van verkregen tuinvorm C. candidissima Hort., de laatste met gele bloemen in de gedaante van korenbloemen, de eerste met purperen bloemen en een fijner verdeeld blad.Eigenaardig is bij dit geslacht de prikkelbaarheid der meeldraden, die ten doel heeft, het stuifmeel aan de bezoekende insecten af te geven.