is een Amerikaans „slang”-woord voor een handelaar in clandestien bereide, vervoerde en/of verhandelde alkoholhoudende dranken, in het bijzonder, wanneer hij de waar zelf vervoert. De bootlegger werd een economische figuur van betekenis na de invoering der Prohibitie in de V.S. (1921 was het eerste jaar), door de wens van talrijke Amerikanen, zich in weerwil van de federale wetgeving toch alkohol te verschaffen, maar oefende ook voordien reeds zijn beroep uit in verschillende staten en counties, waar plaatselijke verbodsbepalingen bestonden.
Door de grote economische en politieke macht der misdadigersbenden in de grote steden der V.S., die zich gedurende de Prohibitie met de drankvoorziening gingen bezighouden, werd de bootlegger, hoewel nimmer een figuur met een erkende sociale positie, een factor in de plaatselijke politiek. Ook in het county-bestuur ging van deze categorie „zwarthandelaars” een heilloze invloed uit.Lit.: R. Grasberger, Gewerbs- und Berufsverbrechertum in den Ver. St. v. Am. (Wien 1933); W. N. Burns, The One-Way Ride (N.Y. 1931); F.
D. Pasley, Al Capone: the biography of a self-made man (Garden City 1930); H. Asbury, The Gangs of New York (N.Y. 1938).
