Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Bock, théophile (emile achille) de

betekenis & definitie

Nederlands schilder (’s-Gravenhage 14 Jan. 1851 - Haarlem 12 Nov. 1904), werd ontslagen bij de Hollandse Spoorwegmaatschappij omdat hij zijn werk verwaarloosde en zich te veel met tekenen en schilderen bezighield. Kreeg daarna lessen van J.

W. van Borselen en van J. H. Weissenbruch en koesterde grote bewondering voor Jacob Maris, die hem steunde in zijn eerste moeilijke jaren. Werkzaam te ’s-Gravenhage, Parijs, Barbizon (1878-1880), Scheveningen, Diepenveen, Renkum en Haarlem. De Bock onderging grote invloed van het werk van de schilders uit de School van Barbizon, zoals van Corot en van Rousseau. Zijn beste schilderijen zijn na 1895, toen hij naar Gelderland trok, ontstaan.

In het algemeen is zijn werk wat meer gebonden van penseelvoering dan dat van de grote meesters der Haagse School. Hij schilderde bij voorkeur landschap in breed opgezette compositie en nogal krachtig geschilderd; later werd zijn werk fijner van opvatting, vooral in de kleurstelling. Hij heeft ook geëtst en gelithografeerd en in samenwerking met L. Lacomblé heeft hij een boek over Jacob Maris geschreven.Lit.: P. A. Scheen, Honderd jaren Ned. schilder- en teekenkunst (’s-Gravenhage 1947), met lit.opg.

< >