zijn werktuigen voor het blazen, ze maken een krachtige luchtstroom; de gewone blaasbalg, die reeds 1000 jaar v. Chr. werd gebruikt, is er een voorbeeld van.
Naarmate de smidsvuren, smeltovens, hoogovens en stookhaarden van stoomketels groter werden, moesten krachtiger blaaswerktuigen worden geconstrueerd, die ook gebruikt konden worden voor luchtverversing en verwarming van gebouwen, ventilatie van kolenmijnen en tunnels en voor transport van materialen. Aldus zijn verschillende soorten ventilatoren en compressoren ontstaan, die verse lucht uit de atmosfeer aanzuigen en wegpersen naar ovens, mijngangen, fabrieksruimten enz. Zij kunnen ook zodanig worden geconstrueerd, dat zij in omgekeerde richting werken, d.w.z. lucht wegzuigen uit machines en fabrieksruimten en uitblazen in de atmosfeer, in welk geval ze als exhaustor worden aangeduid. Meestal worden de blaaswerktuigen die een bepaalde, soms zéér grote hoeveelheid lucht verplaatsen zonder belangrijke verhoging van druk, ventilatoren genoemd, terwijl compressoren soortgelijke machines zijn, doch zodanig gebouwd, dat zij een kleinere hoeveelheid lucht of andere gassen afleveren, echter tot hoge druk gecomprimeerd.De gewone blaasbalg bestaat uit twee hartvormige houten bladen en een middenschot, langs de randen luchtdicht verbonden door een leren strook, die achter breder is dan aan de punt. De bodemplaat is voorzien van een opening, afgedekt door een zuigklep. Worden de bladen van elkander bewogen, dan stroomt lucht door de zuigklep naar binnen; bij beweging in tegengestelde richting sluit de zuigklep en wordt de aangezogen lucht door de persklep in het middenschot weggeperst naar de persruimte en van daar door de afvoerpening naar buiten gedrukt. De persruimte, die een veranderlijke inhoud heeft en belast is met een zwaar gewicht, werkt als windketel, zodat de lucht, die aan de zuigzijde intermitterend wordt aangezogen en naar de perskamer wordt weggeperst, in een onafgebroken stroom wordt uitgeblazen, onder een constante druk, die door de zwaarte van het gewicht wordt bepaald.
Toen grotere blaaswerktuigen nodig waren, bijv. voor het aanblazen van hoogovens, zijn aanvankelijk grote pompmachines gebouwd met 2 of 3 cylinders, heen- en weergaande zuigers, ingericht met zuig- en perskleppen. Ze zijn uitgevoerd met cylinders van 3 m middellijn en 3 m slaglengte, welke machines tot 1800 m3 lucht per minuut leverden. De zuigerstangen van de luchtcylinders werden direct gekoppeld aan de zuigerstangen van de aandrijfmachine, die met stoom òf ook met hoogovengassen werkte.
Deze zuigermachines zijn echter allengs vervangen door roterende machines, zgn. ventilatoren, die in velerlei soorten en afmetingen worden gebouwd.
PROF. IR F. WESTENDORP