Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Bisschop (protestant)

betekenis & definitie

Resten van het bisschopsambt vindt men in de Reformatietijd in de Lutherse kerken. Luther heeft het niet gehandhaafd.

Voor hem bestond er slechts het ene ambt van de bediening des Woords, zodat de Pfarrer alles is, ook bisschop. In het Gereformeerd Protestantisme wordt krachtig voorop gesteld, dat geen geestelijke en geen plaats boven een andere gaat. In het bijzonder de rechtsmacht van de bisschop verviel dus. Luther kent geen goddelijk kerkrecht. Maar in de Lutherse Kerk komen toch weldra sporen van het episcopaat te zien, hoewel niet licht te herkennen. Het beginsel van het beschikkingsrecht van de vorst over de religie van zijn land (Godsdienstvrede van Augsburg, 1555), gebouwd op zekere laat-middeleeuwse gegevens en op het visitatiewerk, hem opgedragen binnen zeer bepaalde grenzen sedert 1527 en ’28, leidde tot de practijk van het episcopaat, verdedigd door Melanchthon: aan de overheid en de vorst als praecipuum membrum ecclesiae komt de roeping van opzicht toe.

Toch is dit oorspronkelijk niet anders dan een noodtoestand, geboren uit practische behoeften en voor Luther zeer zeker niet wezenlijk. Doch zijn kerk is hem wat de organisatie betreft, ontgroeid. Zo kende de 17de eeuw de vorst als opvolger in rechte van de R.K. bisschop. Het vraagstuk van de successio apostolica blijft hier geheel buiten. Als titel gebruikt men de aanduiding superintendent of -attendent, die in de middeleeuwen ook wel voor bisschop was gebezigd, voorts generaal-superintendent; hij is meer ambtenaar van de overheid dan van de kerk.In de Lutherse landen buiten Duitsland lag de toestand anders. In de Scandinavische landen bleven bij de doorvoering der Reformatie de bisschopszetels in stand, werden iets vermeerderd, maar de titularissen werden door het koninklijk hoofd van de staatskerk benoemd, hoewel deels op voordracht van de clerus van het diocees, zo in Zweden. Koning Gustaaf Wasa stelde 12 nieuwe diocesen in, welker bisschoppen gewijd werden door die van Uppsala, die zelf te Rome was geordend en zodoende de successio apostolica verzekerde. In Denemarken, waar de koning summus episcopus is, wijdde Bugenhagen de superintendenten als bisschoppen, terwijl zij feitelijk koninklijke ambtenaren waren; thans heten zij dan ook bisschoppen; die van Seeland is de primus episcopus. In Noorwegen kwam de Reformatie sterk van boven af; de koning stelde de bisschop van Christiania aan. In Finland stelde de Zweedse koning de twee bisschoppen van Abo en Viborg aan.

In de Anglicaanse kerk zijn de ambten van bisschop en aartsbisschop (van Canterbury en York) gebleven (en vermeerderd) als volkomen rechtsopvolgers van de R.K. bisschoppen in hiërarchische zin, met de successio apostolica, gelijk de Church of England niet anders is dan de hervormde voortzetting van de R.K. kerkin Engeland, waaraan de positie van de koning als „supreme governor” wezenlijk niets wil veranderen. Toch verschilt de Engelse kerk als staatskerk wel degelijk van die der middeleeuwen.

In de loop der geschiedenis heeft Duitsland veel worsteling om de organisatie der kerk gekend. Verlening van bisschopstitels door de koningen van Pruisen, zonder kerkelijke bevoegdheid, greep in de ontwikkeling weinig in. Het vraagstuk der bisschoppelijke organisatie is eerst weder acuut geworden in 1918, toen de vorst wegviel en de kerk dus over haar inrichting zelfstandiger dan ooit beslissen kon. Bisschoppen zijn toen niet ingesteld; men vreesde in meerderheid het primaat en al wat daaraan vast zit, romaniserende tendenzen, uiterlijkheid, vernietiging van het gezag der kerkelijke besturen, der synode en der predikanten zelf, niet het minst ook van het besef van verantwoordelijkheid der gemeenten. Slechts in enkele landen zijn landelijke bisschoppen aangesteld, echter meer op basis van nut en practijk dan van beginsel: dit hangt af van hetgeen men met de wijding bedoelt. Juist in dit opzicht bleef men „protestant”.

Nu de nationaal-socialistische invloed is afgelost door die van de Belijdende Kerk, welker stemming nauw verwant is aan het Gereformeerd Protestantisme, zal er wel strijd om het ambt gevoerd worden, doch is herstel van het episcopaat nauwelijks te verwachten. Buiten Duitsland kent Zevenburgen zowel een Lutherse als een Unitarische bisschop.

Hongarije kent een klein aantal bisschoppen in presbyteriaal verband, dus feitelijk Gereformeerd, die opzieners zijn van hun district en deels lid waren van het Magnatenhuis. Een voorloper van het Gereformeerd bisschopsambt ziet men wel ten onrechte in Johannes à Lasco, die door Eduard VI tot superintendent der vluchtelingengemeenten in Engeland (1550) werd aangesteld, een niet uit de gemeenten zelf opgekomen vorm. Voorts kennen de Lutherse en sedert Wereldoorlog I de Nationale kerk in Tsjechoslowakije bisschoppen; laatstgenoemde is een hervormde Katholieke kerk. Het Anglicanisme heeft zijn bisschoppen over de gehele wereld, waar de Church of England zich heeft gevestigd; in de 19de eeuw is het aantal bisschopszetels in het moederland uitgebreid. In 1867 kwam voor het eerst de pananglicaanse bisschoppenconferentie in Lambeth Palace, het paleis van de aartsbisschop van Canterbury te Londen, bijeen. Behalve alle takken van kerkelijk en sociaal werk, komt hier ook geregeld de organisatie ter sprake, welker episcopale vorm een onverwrikbaar beginsel is.

Na de Vrijheidsoorlog is de Anglicaanse kerk in Amerika omgezet in de Protestant Episcopal Church of the United States, die in haar General Convention en Diocesan Conventions ruime zelfstandigheid aan gemeenten en synode toekende, waardoor de betekenis van het episcopaat werd beperkt. De tweede grote bisschoppelijke kerk in de V.S. is de Methodistisch Episcopale kerk, die nog kort vóór de Anglicaanse kerk in Amerika een superintendent ontving door John Wesley; deze, Thomas Croke, organiseerde de Methodist Episcopal Church in 1788. Van haar scheidde zich in 1830 de Methodist Protestant Church af.

Met name door de Oecumenische Beweging is het vraagstuk der organisatie van de kerken en daarmede van het episcopaat in het Protestantisme in een nieuw stadium gekomen. Terwijl het Gereformeerd Protestantisme historisch en dogmatisch vreemd blijft aan het episcopalisme, is de invloed van Angelsaksische zijde op dit punt zeer groot. Hoe het Lutheranisme het probleem zal oplossen, valt niet te voorspellen. De medewerking van de Orthodoxe kerken in de Oecumenische Beweging verlevendigt de aandacht voor het episcopalisme sterk. Tot in de Nederlandse Hervormde Kerk toe manifesteert zich de belangstelling voor het vraagstuk; zij staat in verband met het zeer principiële theologische denken, dat door de liturgische bewegingen wordt gestimuleerd en wordt geactualiseerd door het ontwerp van een nieuwe kerkorde in streng presbyteriaal-synodale geest van Nov. 1947. Het motief is in de eerste plaats ecclesiologisch.

Wanneer de kerk, welke nationale of confessionele afdeling men zich ook voorstelt, het Lichaam van Christus is, zal de bewerktuiging daarvan ook Christus’ werk moeten zijn. Wie er van afziet, aan de organisatie van de kerk slechts relatieve betekenis toe te kennen en derhalve de vraag naar het ambt alleen practisch op te lossen, naar gelang dus van nationale traditie en verder misschien naar de eisen van zgn. volksgeaardheid, is wel verplicht naar dogmatische gronden voor haar te zoeken. De afleiding van het episcopaat van Christus zelf, die zich in dat ambt doet vertegenwoordigen in de Kerk, d.i. Zijn Lichaam, ligt dan voor de hand. Het eenheidsstreven, dat een element in de Oecumenische Beweging is, zou er door worden bevorderd, maar meer dan één reformatorische kerk zou op haar geschiedenis in belangrijke opzichten moeten terugkomen.

PROF. DR J. N. BAKHUIZEN VAN DEN BRINK

Lit.: Kenneth E. Kirk, The Apostolic Ministry (1946); E. Sehling, Gesch. der prot. Kirchenverfassung (1914); H. Mulert, Evang. Bischöfe? (1921); K.

Rieker, Grundsätze reform. Kirchenverfassung (1899); Rudolf Sohm, Kirchenrecht, 2 dln (1923); P. G. Lindhardt, Den Nordiske Kirkes Historie (1945); A. C. Headlam, The Church of England (1924); Yearb. of the Ch. of Engl.; The Lambeth Conferences (rapporten), sedert 1867; J.

M. Buckley, Constit., Legisl. and Parliam. Hist, of the Meth. Episc. Church (1907); Serie Ekklesia, eine Sammlung von Selbstdarstell. d. Christi.

Kirchen herausg. v. F. Siegmund-Schultze.

< >