of adverbium is in de taalkunde de naam voor een woord, dat een nadere bepaling van een woord (geen zelfstandig naamwoord) of een zin geeft. Het is nauw verwant met het bijvoeglijk naamwoord; dezelfde woorden kunnen in beide functies optreden (vgl. de plank is kort; hij was hier maar kort).
Het bijwoord is echter, in tegenstelling tot het adjectief, onveranderlijk, al kan het een zeer verschillende oorsprong hebben. Vaak zijn het verstarde naamvalsvormen van adjectieven en substantieven; zo een 4de naamval in Latijn statim (dadelijk), Gotisch frumist (eerst); een genitief in Grieks nov (waar), Latijn satis (genoeg), Engels once (eens); een datief-ablatief in Latijn modo (slechts), Gotisch galeikö (gelijkelijk; vgl. de uitgang van Oudlatijn extrad); een instrumentalis zoals Gotisch harduba (hard met een casus-suffix ba). Ook op andere wijze kunnen adverbia worden gevormd, terwijl sommige woorden uitsluitend als zodanig optreden (ml, nog). Het verschil tussen adjectief en adverbium is, ten gevolge van het verval der uitgangen, in de moderne taal grotendeels uitgewist: wij zeggen dat is goed gedaan in plaats van wel gedaan. Het bijwoord kan zelfs als een adjectief aan de verbuiging deelnemen zoals het geval is met Frans tout en Nederlands heel (een hele vervelende jongen). Soms worden bepaalde suffixen voor de vorming van bijwoorden gebruikt, zoals -ment in het Frans, -lijk in het Nederlands, -ly in het Engels; dit zijn resten van oorspronkelijk zelfstandige woorden, waarmede adverbiale uitdrukkingen werden gevormd; bijv. Frans -ment, Italiaans -mente is eigenlijk de ablatief van het Latijnse mens (z woordsoorten).