Indisch dichter van het einde der 6de of begin der 7de eeuw na Chr., schreef een uiterst gekunsteld en moeilijk kunstepos Râvanavadha (Dood van Râvana), meer bekend als Bhattikâvya. De stof van dit 22 zangen lange werk putte hij uit de legendencyclus van Râma. Dit epos bekleedt in de Indische letteren een zeer speciale plaats, daar het tevens bedoeld is als illustratie van zeldzame grammaticale vormen en stijlfiguren.
Eén zang bijv. is in aoristen, een andere in perfecta en een derde volledig in imperatieven gesteld. Bij de Indiërs wordt het juist om zijn duisterheid en gemaniëreerdheid ten zeerste bewonderd.Bibl.: Beste uitg. van G. S. S. Bâpata (Bombay 1887); zang 18 tot 22 in het Duits vert. door C. Schütz (Bielefeld 1837).