(Hebreeuws: bat kSl, letterlijk vertaald: ,,de dochter der stem”, wellicht op te vatten als een „bepaalde stem”, d.w.z.een „bovenaardse stem”) wordt in de Rabbijnse literatuur (Talmoed en Midrasj) gebruikt voor een hemelse stem, waaruit de goddelijke wil of het goddelijke oordeel werd vernomen. Van zulke hemelse stemmen is ook sprake in het Nieuwe Testament: Matth. 3 : 17; Mark. 1 : n; Luk. 3 :22; Joh. 12 : 28; Openb. 10 : 4.
Deze hemelse stem werd opgevat als de vorm van de goddelijke openbaring in een tijd, dat de profetische openbaring had opgehouden en de eigenlijke profeten niet meer optraden.Lit.: Ludw. Bla» in The Jewish Encyclopaedia, vol. II, pp. 588-592.