is de naam van het krijgsgezang, dat volgens Tacitus (Germania, G. 3) door de Germanen werd aangeheven bij het begin van de strijd. Het werd gezongen terwijl de rand van het schild tegen de mond werd gehouden, zodat het geluid versterkt werd in de schildholte.
Tacitus zegt, dat men in deze liederen Hercules bezong; het is echter niet duidelijk of daarmee de dondergod dan wel een Germaanse held wordt bedoeld. Van de inhoud van deze liederen is ons niets bekend. Ook weten wij niet of het woord baardgezang betekent dan wel samenhangt met het woord barda voor lans. Met het Keltische woord bard heeft het niets te maken (z barden).DR B. VAN DEN BERG
Lit.: R. Meissner in Ztschr. f. dtsch. Altertum 67 (1930), blz. 197-206.