Duits toneelspeler en toneeldichter (Hannover 19 Apr. 1759 Berlijn 22 Sept. 1814), werd in 1779 lid van het toneelgezelschap te Mannheim, waar hij grote bijval verwierf. In 1796 werd hij directeur van de nationale schouwburg te Berlijn en in 1811 directeur-generaal der Koninklijke schouwburgen.
Zijn vertolking van rollen in de stukken van Shakespeare en van Schiller (o.a. die van Franz Moor in de Räuber) heeft hem zeer bekend gemaakt. Hij was een meester in het comische genre, alsmede in sentimentele rollen, die zich in de kring van het burgerlijk leven bewegen. De door hem geschreven toneelstukken hebben meestal een zedelijke strekking; zij zijn boeiend, vol gevoel en bepalen zich tot de huiselijke kring. Vele zijn lang op het repertoire gebleven, zoals Die Jäger (1785), Die Hagestolzen (1793) en Der Spieler (1799). Als bevorderaar der toneelkunst heeft hij veel goeds geleverd in zijn Almanach für das Theater (1807-1809 en 1811 — 1812). Hoe populair hij als toneelschrijver geweest is, blijkt wel daaruit, dat in de tijd, dat Goethe de leiding van de schouwburg in Weimar had (1791-1817), 354 maal werken van Iffland daar opgevoerd zijn.Bibl.: Gezamenlijke uitg.: Dramatische Werke (met Selbstbiographie „Uber meine theatralische Laufbahn”, 16 dln, 1798-1802; Neue dramatische Werke (2 dln, 1807-1809); Ges. dram. Werke (1844); Briefe, hrsg. v. L. Geiger (2 dln, 1904).
Lit.: E. Kliewer, A. W. I., ein Wegbereiter in der deutschen Schauspielkunst (Berlin 1937, Germ. Studien 195).