Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

Arctische fauna

betekenis & definitie

is het dierenleven in het Noordpoolgebied. De arctische zeeën zijn bijzonder rijk aan plantaardig en dierlijk plankton; hiervan leven myriaden kleine schaaldiertjes, die op hun beurt de grote visrijkdom van de noordelijke wateren tot gevolg hebben.

De vissen dienen weer als voedsel voor de talrijke robben en ten slotte eet de ijsbeer nagenoeg alle planten en dieren, die de zee en de kusten van zijn vaderland, de eigenlijke ijsgordel om de pool, opleveren De overige landdieren vinden we in de toendra’s, boomloze, moerassige vlakten, die zich tussen het gebied van eeuwige sneeuw en ijs en dat der grote wouden uitstrekken. Begin Juni is de sneeuw daar gesmolten en eind Aug. is de zomer alweer voorbij. Op enige diepte blijft de bodem steeds bevroren, zodat er geen dieren worden aangetroffen, die diepe holen maken. Wel graven ze ’s winters gangen in de sneeuw, zoals de lemming en het sneeuwhoen om naar bessen te zoeken en bescherming tegen de koude te vinden. Dieren met een winterslaap treft men evenmin aan, want de zomers zijn te kort om zich vet te eten en bovendien zouden de dieren bij zo’n lage temperatuur, als zelfs onder de sneeuw heerst, van koude wakker worden.De kleur van de warmbloedige dieren is meestal wit; deze kleur beschermt tegen een te grote afkoeling in de winter, want witte vlakken stralen minder warmte uit dan donkere. Daarentegen absorberen ze in de zomer ook minder warmte. Omgekeerd zijn de koudbloedige dieren, die geen eigen warmte hebben en geheel op de zonnewarmte zijn aangewezen, meestal donker gekleurd, zodat ze zoveel mogelijk stralen kunnen absorberen. Als bescherming tegen de koude is ook de bevedering of beharing bijzonder dicht; bij het sneeuwhoen zijn zelfs het loopbeen, de tenen en de zool met veren bedekt. Evenzo is de zool bij de poolvos, de ijsbeer en de poolhaas behaard. Wanneer de sneeuw smelt, hebben er grote overstromingen plaats, waardoor zich ontelbare muggen ontwikkelen, die de streek voor den mens onbewoonbaar maken en de muskusos uit de vlakte de bergen opjagen.

Nu komen ook talrijke trekvogels uit het Z. om hier te broeden. Hun rui verloopt heel snel, want het vederkleed moet weldra weer in orde zijn voor de terugreis. Eind Aug. begint de grote uittocht; behalve de vogels trekken ook verscheidene zoogdieren naar minder onherbergzame streken, zoals de hermelijn, de veelvraat, de bruine beer en grote kudden rendieren van wel 20 000 stuks. Als standdieren blijven achter: de poolvos, de muskusos, de sneeuwhaas, de lemming en het sneeuwhoen. De muskusos trotseert de koude op de open vlakte; op zeer koude dagen zoeken de kudden een windstille plek op en sluiten zich dicht aaneen. De poolvos maakt tijdig voorraden van bevroren vlees: dode lemmingen en sneeuwhoenderen, die hij in een ijsspleet verstopt; de lemming en het sneeuwhoen zitten in hun gangen en de sneeuwhaas ligt op koude dagen stil onder de sneeuw, terwijl hij alleen door middel van het dunne schoorsteentje, dat zijn warme adem in de sneeuw maakt, met de buitenwereld in verbinding staat.

Zo gaat deze kleine gemeenschap de lange poolwinter in. — Opvallend is de grote overeenkomst tussen de arctische en de alpine fauna; zo leven er na verwante soorten van de poolhaas en het sneeuwhoen in de Alpen. In de ijstijd, toen de temperatuur in het tussengelegen gebied veel lager was dan tegenwoordig, hebben deze dieren zich over beide gebieden kunnen verspreiden.

Het leven in de antarctis is veel armer dan dat in de arctis, want door het daar heersende oceanische klimaat zijn de winters wel minder koud, maar ook de zomers veel minder warm, zodat de temperatuur steeds te laag blijft voor de ontwikkeling van hogere planten. Hierdoor ontbreken alle gewervelde landdieren en alles wat er aan robben en vogels leeft, voedt zich met de voortbrengselen der zee.

L. D. BRONGERSMA

Lit.: R. Hesse, Tiergeographic auf Ökologischer Grundlage (Jena 1924).

< >