is in het Sanskrit de naam van vrouwelijke geesten, oorspronkelijk hemelse water nymfen, die een eeuwige jeugd en schoonheid bezitten. Zij zijn als de vrouwen der Gandharven of goddelijke speellieden, het sieraad van de hemel van Indra, maar worden somtijds ook naar de aarde gezonden, om de asceten, wier kracht de goden vrezen, te verleiden.
Als het hoogste ideaal van vrouwelijke schoonheid worden zij dikwijls door de Oosterse dichters geprezen. Van de Apsaras zijn uit de heldensage bekend: Menakā, de moeder van Śakuntalā, Urvaśī, wier betrekking tot koning Purūravas de inhoud vormt van een drama van Kālidāsa, nl. Vikramorvaśīya.