is een Grieks woord, dat „wedersproken” boeken betekent, d.w.z. die in de Kerk gebruikelijke boeken, waarvan de aanspraak op een plaats in de lijst der canonieke boeken door sommige schrijvers of particuliere kerken werd betwist: het tegenovergestelde van de homologomena, een woord, dat die geschriften aanduidt, die algemeen als echt en apostolisch werden erkend.
Eusebius (Kerkgesch. III, 25 : 11-14) onderscheidt verder nog „apocryphe” of „ondergeschovene” (notha). Tot de laatste, „de volkomen onzinnige en goddeloze”, rekent hij bijv. het Evangelie van Petrus, van Thomas, van Matthias enz.; Handelingen van Andreas, van Johannes, enz.; in de middelste groep echter schijnt hij onderscheid te willen maken tussen ,, wedersprokene, maar toch door de meesten erkende” geschriften (Jacobus, II Petrus, Judas en III Johannes) en „onechte”, d.w.z. niet-apostolische boeken als de Handelingen van Paulus, Herder van Hermas, Openbaring van Petrus, Brief van Barnabas, Didache. Eusebius neigt ook tot meegaan met de toenmalige wederspraak tegen de Openbaring van Johannes. Afgezien van dit laatste geeft hij dus in afd. I en Ha onze canon getrouw weer.
De R.K. Kerk duidt de antilegomena aan met het woord deuterocanonisch in tegenstelling met protocanonisch, d.w.z. homologomena. PROF. DR J. DE ZWAAN