baron, Russisch dichter (Moskou 17 Jan. 1798-Leningrad 26 Jan. 1831), was een jeugdvriend van Poesjkin, die hem in zijn werken vaak herdenkt. Hij schreef navolgingen van de werken van oude dichters en vooral liederen in de volkstoon, waarvan sommige in de volksmond voortleven.
Hij is dus een voorloper van Koljtsow. In zijn levensattitude kan hij door zijn indolentie een voorloper genoemd worden van het Oblomowisme. Zijn Gedichten verschenen te Leningrad in 1829; een aantal liederen gaf hij uit als muzenalmanak (18251830), en ook na zijn dood werd door de zorg van Poesjkin een dichtbundel van Delwig uitgegeven. Delwig muntte uit in het epigram.
Onder zijn idyllische gedichten dient vooral zijn door Poesjkin zeer hooggeschat gedicht De badende vrouw genoemd te worden.BibI: zijn ongepubl. gedichten uitg. d. M. Hoffmann (Leningrad 1922), zijn brieven ald. 1922-23.
Lit.: S. Scherwinskij, D. und das russ. Volkslied, in het Russ. Archiv (1915); J.
Rosanow, De dichters uit de 20er jaren v. d. 19de eeuw (Moskou 1925, in het Russ.).