vroeger als vorstendom, later, nl. sedert 1919, als vrijstaat, deel van het Duitse rijk, is in twee delen, benevens vijf kleine op exclaves, nl. Alsleben, Mühlingen, Dornburg, Göbel en Grozlübs, gesplitst, welke door de Pruisische provincie Saksen ingesloten en gescheiden zijn.
Zij beslaan te zamen 2314,3 km2 oppervlakte en hadden in 1933: 364 415 inw., d.i. 151,7 per km2. De bevolking is overwegend, nl. voor ruim 88 pct, Hervormd. Behalve de 4 hoofdsteden van de voormalige onderdelen (z beneden) (Dessau, Zerbst, Bernburg en Köthen) zijn er nog 12 kleine steden en 6 landsteden. Het oostelijke gedeelte is het grootst. Het land is grotendeels vlak en alleen in het kleinere, westelijke deel bergachtig, waar in de Unterharz de Bammberg met de Victorshöhe, een hoogte van 537 m bereikt. Andere hoge punten zijn de Stufenberg bij Gernrode, de Hausberg met de burcht Anhalt, waaraan het land zijn naam ontleent, en de Mägdesprung.
Van de Beneden-Harz daalt het land naar de zijde der Saaie, zodat het oostelijke deel van Anhalt, aan weerszijden van de Elbe een golvende vlakte is. In het grootste gedeelte van Anhalt, van Ballenstedt tot aan de Elbe en de Mulde, bestaat de bodem uit vruchtbare bouwgrond (löss); ten O. van de Elbe is het landschap daarentegen bosrijker. De voornaamste rivier is de Elbe, die van het O. naar het W. met vele bochten door het land kronkelt, en de Mulde, de Dolwitz, de Roslau en de Nuthe in zich opneemt. De Saale stroomt door het oostelijk hoofddeel en ontvangt er de Fruhne, de Wipper met de Eine en de Bode met de Selke. De Selke en de Eine ontwateren het westelijke hoofddeel. In het oostelijk gedeelte zijn enige kleine meren en te Alexisbad, Gernrode, Zerbst en Coswig bevinden zich minerale bronnen.De landbouw wordt hier (op vele grote landgoederen) ten dele als grootbedrijf gedreven. De lössgrond waarborgt goede oogsten, o.a. van suikerbieten en tarwe. Ongeveer 60 pct van de bodem wordt door akker- en tuinland ingenomen, ongeveer 25 pct door bos. De mijnbouw produceert in Anhalt vloeispaat, bruinkolen, steenzout, kalizout.
De eigenlijke hoofdstad is de residentiestad Dessau, die voor de oorlog vliegtuigindustrie had. Köthen heeft chemische industrie.
De stamvader van het vorstelijk huis van Anhalt is graaf Adalbert van Ballenstedt, die, als nakomeling van een zuster van markgraaf Gero, van zijn moeder uitgestrekte allodia tussen Elbe en Saale erfde. Zijn nakomeling Otto noemde zich het eerst graaf van Askanië, en diens zoon Albrecht de Beer (1123-1170) was sedert 1134 markgraaf van Brandenburg en breidde zijn gebied aanmerkelijk uit. Van zijn twee zoons werd de oudste, Otto, het hoofd der Brandenburgse linie uitgestorven in 1320), de tweede, Bernhard, 1170-1212) verkreeg de Anhaltse landen en werd in 1180 met Saksen beleend. Diens jongste zoon Hendrik (1212-1244) volgde in de Anhaltse bezittingen op, terwijl de oudere broeder, Albrecht, Saksen verkreeg. Hendrik I werd in 1218 de eerste zelfstandige vorst van Anhalt. Hij liet vijf zonen na.
Drie van dezen waren de stichters van drie verschillende lijnen (Aschersleben, gest. 1315; Bernburg en Zerbst). Herhaaldelijk hadden er nog verenigingen en splitsingen van landstreken plaats. Later (1603) werden de Anhaltse landen in vijf delen verdeeld (Dessau, Bernburg, Zerbst, Plötzkau en Köthen). Wel stierf reeds in 1665 de lijn Köthen uit, werd echter voortgezet in een jongere linie. Evenwel namen de vorsten van Anhalt bij die gelegenheid het besluit, dat bij het uitsterven van een tak voortaan de overblijvende Anhaltse vorstenhuizen het vrijgekomen gebied gelijkelijk onder zich zouden verdelen. Dit geval deed zich echter het eerst voor in 1793 door de dood van Friedrich August von Zerbst, die geen kinderen achterliet. In 1847 is de lijn Anhalt-Köthen en in 1863 de lijn Anhalt-Bernburg uitgestorven, zodat sedertdien de Anhaltse landen onder de schepter van den hertog van Anhalt-Dessau verenigd waren.
In 1866 schaarde Anhalt zich aan de zijde van Pruisen en werd lid van de Noordduitse Bond, waarbij het door twee afgevaardigden werd vertegenwoordigd. Voorts sloot het eerst in 1863 en nogmaals in 1867 met Pruisen een militaire conventie. In het zittingsjaar 1867-1868 bracht het ministerie Sintenis een voorstel ter tafel omtrent het oude vraagstuk van de verdeling der domeingoederen tussen den hertog en de staat, maar het vond geen bijval; het ministerie trad af, en eerst na langdurige twisten werd de zaak in 1869 onder het ministerie von Larisch tot genoegen der beide partijen geregeld. De 22ste Mei 1871 overleed hertog Leopold en werd door zijn zoon Frederik I opgevolgd, na wiens overlijden (24 Jan. 1906) diens zoon Frederik II aan het bewind kwam. In 1908 kwam een wet tot stand, waarbij het toezicht der geestelijkheid op het openbaar lager onderwijs beperkt werd tot het godsdienstonderwijs. In 1911 werd aan de „Kreise” grotere zelfstandigheid op financieel gebied toegekend, in 1912 werd de samenstelling der „Kreistage” opnieuw geregeld, waardoor ook vertegenwoordigers van handel en nijverheid daarin zitting kregen.
Voor klimaat, planten en dierenwereld z Duitsland.
Lit.: Hermann Wäschke, Geschichte Anhalts, 3 dln (1913).