(afkorting: ac), heet een wolkentype, behorend tot de groep „middelbare bewolking”, d.w.z. voorkomend op hoogten tussen 2000 en 6000 m. Beschrijving: een laag of veld (of „banken”), bestaande uit stroken of banden — het gegolfde type (undulatus) —, of uit meer of minder afgeplatte ballen — het „schaapjes” type; waarbij de kleinste nog regelmatig gevormde delen der laag tamelijk dun zijn en hier en daar schaduw vertonen.
De afzonderlijke elementen kunnen met hun randen in elkaar vloeien. Dit laatste kan zover gaan, dat zij een bijna geheel gesloten laag vormen, waarin de doorzichtigheid weinig varieert (in dit geval spreekt men wel van „ac opacus”, in tegenstelling tot „ac translucidus”). Enkele speciale soorten of variëteiten zijn: ac cumulogenitus, ontstaan door het uitspreiden van cumulus-toppen; ac lenticularis, lensvormige, vrij scherp begrensde wolken; ac cumuliformis, welks elementen zich meer in verticale richting hebben ontwikkeld dan in het normale ac-type het geval is, waarbij dan nog nader worden onderscheiden: ac floccus, bestaande uit min of meer losse vlokkige ballen, en ac castellatus, die meer optreedt als bank waaruit torentjes opschieten — beide vormen zijn karakteristiek voor onstabiliteit in de hogere luchtlagen en dikwijls een voorbode van onweer.Bij het „gegolfde” type moet men onderscheid maken tussen de echte golfwolken, waarbij een inwendige luchtgolving in het spel is, en wolken waarbij dit niet het geval is, doch die hun gegolfde structuur danken aan het verschijnsel van de zgn. Bénard-cellen (z wolken).
Er zijn continue overgangen tussen de ac en enerzijds de stratocumulus, die op geringere hoogten voorkomt, anderzijds de cirrus en de cirrocumulus, die op grotere hoogten voorkomen. Voor verdergaande behandeling z wolken.
DR P. GROEN.