(uit Paros, 5de eeuw v. Chr.), werkzaam als beeldhouwer in Athene, leerling van Pheidias.
Hij is de maker van de beroemde Nemesis te Rhamnus, een beeld dat door sommigen aan zijn leermeester werd toegeschreven. Het beeld was op tweemaal natuurlijke grootte en had de attributen, naar gewoonte, van metaal. Op het voetstuk waren voorstellingen afgebeeld, die op de godin betrekking hebben. Het beeld is vervaardigd na de voltooiing van het Parthenon. Slechts een deel van de kop is bewaard, dat in het Brits Museum berust.Ook een tweede meesterwerk van Agorakritos werd soms aan Pheidias toegeschreven: het beeld der Tronende Goden-moeder, dat in het Metroön te Athene heeft gestaan; eveneens een kolossaal beeld met een leeuw aan weerszijde van de troon. Navolgingen in kleine afmetingen, in de vorm zowel van Statuetten als van reliëfs, zijn talrijk; zij hebben als wijgeschenken aan de godin dienst gedaan.
Lit.: G. Richter, The sculpture and sculptors of the Greeks (1930), blz. 238-240; Pallat, Die Basis der Nemesis von Rhamnus in: Jahrb. des deutschen archâol. Instituts, IX (1894), P- 1 vlg.; Amelung, in: Thieme-Beckers Künstlerlexikon, I, s.v.; V. Salis, in: Jahrb. d. deutschen archâol. Inst., (1913), 28, p. 1 vlg.
