Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Agglutinerende talen

betekenis & definitie

kennen geen buiging (flexie), zoals die bijv. in het Nederlands voorkomt, maar zij duiden de grammaticale betrekkingen in de zin aan door middel van affixen, die losjes aan de stam worden „gelijmd” en hun zelfstandige betekenis behouden. De stam en het affix zijn dus niet samen vergroeid tot een eenheid, zoals in het Nederlandse loopt, waarin de t een factor is zonder zelfstandige betekenis.

DR B. VAN DEN BERG

Lit.: F. de Saussure, Cours de linguistique générale (1916) p. 248 vlg.; B. Delbrück, Einleitung in das Studium der indogerm. Sprache, 6. Aufl. (1919), p. 55 vlg.; O. Jespersen, Language (1922), p. 375 vlg.

< >