Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Aëta

betekenis & definitie

noemt men de dwergvolken der Philippijnen, die ook wel Negrito’s worden genoemd. Deze laatste naam (= negertjes) werd door de Spanjaarden gebezigd.

Hij wijst op het negerachtig voorkomen van deze pygmeeën, die met hun donkere huidskleur en kroeshaar wel zeer verschillen van de overige (Maleise) bevolking van deze Archipel. De Aëta’s zijn primitieve verzamelaars en jagers. Hun jachtwapen is pijl en boog; van de Maleiers hebben zij het blaasroer overgenomen. De pijlpunt en de blaasroerpijltjes worden met gif bestreken. Zij hebben geen vaste woonplaatsen doch zwerven, evenals hun Midden-Afrikaanse soortgenoten, rond in horden van ongeveer vijftig personen, zodat hun woningen zeer armoedig zijn. Het afdak van bladeren („windscherm”) verdient nauwelijks de naam van hut. Het huwelijk is monogaam. Het aantal der Aëta’s is vroeger zeker veel groter geweest. Zij hebben zich echter tegenover de talrijke vreemde invloeden niet kunnen handhaven.

< >