is een gewricht bestaande uit twee afdelingen, nl. een bovenste gewricht tussen het achterhoofdsbeen en de bovenste halswervel of atlas, en een onderste gewricht tussen de atlas en de draaier (d.i. de tweede halswervel). In het eerstgenoemde bewegen de twee achterhoofdsknobbels in twee langwerpig kom-vormige gewrichtsvlakken op de bovenzijde van de atlas.
In dit gewricht wordt het hoofd vooren achterover bewogen. In het onderste gewricht kan de atlas met het hoofd draaien ten opzichte van de hals. Twee gewrichtsvlakjes op de onderzijde van de atlas schuiven hierbij over twee overeenkomstige vlakjes op de bovenzijde van de draaier. Bovendien beweegt de atlas daarbij om de tand van de draaier, die ingesloten ligt in de ruimte tussen de achterzijde van de voorste boog van de atlas en een sterke pezige band die deze boog aan de achterzijde overbrugt (ligamentum transversum atlantis, zie plaat) en de tand van het erachter gelegen wervelkanaal (waarin zich het verlengde merg bevindt) afsluit. Door deze inrichting is alleen een rotatiebeweging van de atlas met het hoofd om de draaier mogelijk, alle andere bewegingen worden door de ingesloten tand belet.Het is duidelijk dat de bewegingen in het achterhoofdsgewricht terwille van het doortredende verlengde merg niet bijzonder uitgebreid kunnen zijn. Zij worden door een aantal remmingsbanden beperkt. Bij zeer geforceerd vooroverbuigen van het hoofd (ophanging) scheurt de band achter de tand van de draaier door en dringt de tand het verlengde merg binnen, waarvan een snelle dood het gevolg is. Alle bewegingen in het achterhoofdsgewricht kunnen door overeenkomstige buigingen van de wervelkolom worden uitgebreid.