Tasso. Onder dezen naam vermelden wij:
Bernardo Tasso, een Italiaansch dichter, geboren omstreeks het jaar 1493 te Bergamo. hij studeerde te Padua en bekleedde vervolgens verschillende ambten te Rome, Ferrara en Venetië, terwijl hij tevens als dichter roem verwierf. In 1531 trad hij als secretaris in dienst van den prins Ferrante Sanseverino van Salerno, vergezelde dezen bij den togt van Karel V naar Tunis, begaf zich voorts op last van den Prins naar Spanje, trad na zijn terugkeer te Salerno in 1539 in het huwelijk met de geestrijke Porzia dei Rossi en woonde met haar ambteloos te Sorrento tot in 1547. Toen viel hij tegelijk met den Prins van Salerno in ongenade bij den Keizer, trok naar verschillende plaatsen en kwam in 1556, van alle hulpmiddelen beroofd, te Ravenna, vanwaar de hertog van Urbino hem naar Pesaro riep. In 1563 werd hij eerste secretaris van hertog Willem van Mantua, en overleed in 1569 als gouverneur van Ostiglia. Hij heeft vooral roem verworven door zijn romantisch epos: „L’amadigi (1560 en later)”, waarvoor hij de stof grootendeels ontleende aan een Spaanschen roman.
Eene episode daaruit bewerkte hij tot een afzonderlijk gedicht, getiteld: „Floridante”, doch daarvan voltooide hij slechts 19 zangen. Het is echter door zijn zoon vervolgd, voleindigd en uitgegeven (1587). Voorts leverde hij een bundel lierdichten, eerst onder den titel van „Amori (1555)” en vervolgens onder dien van „Rime (1744, 2 dln)” uitgegeven. Ook zijne „Lettere (1533, 1733—1751, 3 dln)” zijn in het licht gezonden.
Torquato Tasso, een zoon van den voorgaande, dien hij, als een der voornaamste dichters van Italië, in roem ver te boven ging, terwijl hij tevens is bekend geworden door zijne lotgevallen. hij werd geboren te Sorrento den 11den Maart 1544 en ontving zijne opleiding te Napels, Rome en Pesaro; op laatstgenoemde plaats gemeenschappelijk met den zoon van den hertog van Urbino. Op zijn 13de levensjaar maakte hij te Padua een aanvang met de studie in de regten en gaf vier jaar daarna zijn heldendicht: „Rinaldo (1562)” in het licht. Daar zijn werk bijval vond, liet hij de regtsgeleerde studie varen, wijdde zich te Bologna en vervolgens te Padua aan de beoefening der wijsbegeerte en letteren en begon tevens met de vervaardiging van een episch gedicht, de „Bevrijding van Jerusalem” behelzende, waartoe hij reeds vroeger een plan in gereedheid had gebragt. In 1565 riep de cardinaal Ludovico d’ Este, aan wien hij zijn „Rinaldo”, opgedragen had, hem naar Ferraia en benoemde hem tot Hofcavalier met een aanzienlijk jaargeld. De dichter werd met de grootste achting bejegend; vooral overlaadden de zusters van hertog Alfonsus, namelijk Lucrezia (later hertogin van Urbino) en Leonora hem met gunstbewijzen. In 1571 vergezelde Tasso, na het voltooijen der acht eerste zangen van zijn gedicht, den Cardinaal naar Frankrijk, waar hij aan het Hof van Karel IX met onderscheiding ontvangen werd, doch keerde reeds na verloop van een jaar naar Ferrara terug, waar hij door tusschenkomst van Leonora in dienst trad van hertog Alfonsus, die hem met ongemeene welwillendheid behandelde en hem volop ledigen tijd vergunde ter voltooijing van zijn dichtwerk. Tasso schreef voorts het herdersspel: „Aminta”, dat aanstonds werd opgevoerd, voleindigde daarop, nadat hij maanden lang bij zijne beschermvrouw, de hertogin van Urbino, vertoefd had, in het voorjaar van 1575 zijn heldendicht onder den titel van „Goffredo”, en begaf zich in November van dat jaar naar Rome, om het nog eens naauwkeurig te herzien. Aldaar werd hij aan cardinaal Fernando dei Medici, later groothertog van Toscane, voorgesteld; deze wenschte den dichter bij zich te houden, die echter uit dankbaarheid jegens het Huis Este dat aanzoek van de hand wees.
Van dat oogenblik af neemt het tijdperk van ’s dichters lijden een aanvang. De oorzaken daarvan zijn grootendeels nog onbekend, maar vermoedelijk te zoeken in de listen en lagen van zijne vijanden en benijders, inzonderheid van den staatssecretaris Antonio Montecatino, maar gedeeltelijk ook in zijne eigene gemoedsgesteldheid. Kort na zijn terugkeer te Ferrara, waar de Hertog hem met het ambt van historiograaf bekleedde, maakte eene onweerstaanbare zwaarmoedigheid zich meester van den dichter. In zulk eene stemming trok hij in 1577 in de vertrekken der hertogin van Urbino zijn degen tegen een harer bedienden, waarop de Hertog hem voor korten tijd in hechtenis deed nemen. Nadat Tasso voorts op een door hem gezonden brief aan den Hertog, waarin hij zijne gevoeligheid te kennen gaf, ten antwoord had gekregen, dat noch de Hertog, noch de Hertogin weder eenig schrijven van hem verwachtte, nam bij den 20sten Julij 1577 de vlugt, met achterlating van zijne papieren, en begaf zich langs omwegen naar Sorrento, naar zijne zuster Cornelia, die aldaar als weduwe woonde. Door hare liefderijke verpleging kwam de dichter tot verademing, maar zijn verlangen naar Ferrara liet hem geene rust. Hij spoedde zich naar Rome en wist door middel van den gevolmagtigde van den Hertog vergunning te verkrijgen tot zijn terugkeer. Hij werd dan ook met welwillendheid ontvangen, maar Alfonsus weigerde hem het verlof tot de uitgave zijner handschriften, daar hij Tasso steeds als een krankzinnige beschouwde, in wiens handen die heerlijke gedichten misschien niet veilig genoeg zouden zijn.
Daarom nam Tasso nogmaals de vlugt uit Ferrara en begaf zich eerst naar den hertog van Urbino en vervolgens naar Turijn. Hier vond hij bij hertog Carlo Emmanuele, alsmede bij Filippo d’ Este, een gastvrij verblijf en schreef er o. a. de twee „Dialoghi della nobilita e della dignita”. Wederom nam hij het besluit, naar Ferrara terug te keeren en verkreeg daartoe ook verlof (1579), doch zag zich bedrogen in de hoop, dat de Hertog hem met dergelijke welwillendheid zou ontvangen als te voren. Daar de Prins hem niet ten gehoore toeliet en de hovelingen met minachting op hem nederzagen, kon de dichter zijne scherpe smaadredenen niet onderdrukken. Toen zulks aan den Hertog werd berigt, deed deze hem, als een razende, naar het St. Anna-hospitaal, het krankzinnigengesticht van Ferrara, brengen. Niet zeker toch is het, dat hij zich het ongenoegen van den Hertog op den hals had gehaald door zijne hartstogtelijke liefde jegens prinses Leonore, zoodat hij, door dien gloed vervoerd, haar in tegenwoordigheid van het Hof een kus had gegeven. Dat Tasso werkelijk bij tusschenpoozen aan krankzinnigheid leed, wordt door slechts weinigen zijner tijdgenooten betwijfeld. In genoemd hospitaal bleef hij gedurende twee jaar onder gestreng toezigt, half ziek en half gezond. Vaak had hij er tijdperken van kalmte, waarin hij welluidende verzen en wijsgeerige beschrijvingen leverde. In dezen tijd schreef hij zijne beste „Dialoghi”. Het grievendste verdriet had hij van het berigt, dat zijn heldendicht in een verminkten toestand te Venetië in het licht verschenen was onder den titel: „La Gerusalemme liberata”. Na het einde van die twee jaren erlangde hij een beter verblijf en tevens verlof om bezoek te ontvangen en van tijd tot tijd uit te gaan. Vruchteloos stelde hij de krachtigste pogingen in het werk tot het slaken zijner banden; eerst toen zijn ligchaamstoestand veel ongunstiger begon te worden, schonk de Hertog na eene gevangenschap van meer dan zeven jaren aan den dichter de vurig gewenschte vrijheid. Tasso begaf zich nu eerst naar Mantua, vervolgens naar Bergamo, waar hij den „Floridante” van zijn vader en zijn reeds te Ferrara begonnen treurspel: „Torrismondo” voltooide, en in 1587 naar Rome, waar hij zoowel bij den Paus als bij de invloedrijkste personen met welwillendheid bejegend werd, hoewel men weinig gezind was, iets ter zijne gunste te doen. Te vergeefs vorderde hij in 1588 te Napels den bruidschat zijner moeder en het vermogen zijns vaders, hetwelk men had verbeurd verklaard, en wisselde in de eerstvolgende jaren gedurig van woonstede, daar hij nergens rust kon vinden. In weerwil van dit omdolen bleef hij gestadig aan den arbeid, herschiep zijne „Gerusalemme liberata” en eene „Gerusalemme conquistata” en schreef zijne Sette giorni del mondo creato”. Inmiddels had Ippolito Aldobrandini, zijn vroegere begunstiger, onder den naam van Clemens VIII den pauselijken stoel beklommen, en zijn neef, de cardinaal Cinzio Aldobrandini, een vriend van kunsten en wetenschappen, bragt de voortreffelijkste mannen van Italië bijeen. Ook Tasso werd uitgenoodigd en door den Paus en zijn neef op eene schitterende wijze ontvangen. Velerlei listen en lagen deden hem echter weldra uit Rome vertrekken, en hij keerde eerst terug, toen Cinzio aan den Paus had voorgesteld, Tasso op eene plegtige wijze op het Capitool als dichter te kroonen. Weldra echter werd laatstgenoemde aangetast door eene gevaarlijke koorts en overleed in het klooster Sant’ Onofrio op den Janiculus, juist op den dag, voor de krooning bestemd, op den 25sten April 1595, en werd in de kerk van dat klooster ter aarde bestemd. De cardinaal Bevilacua van Ferrara stichtte aldaar ter zijner eere een gedenkteeken, terwijl in nieuweren tijd een veel prachtiger monument ter zijner gedachtenis verrees.
Tasso behoort tot de vruchtbaarste Italiaanschen schrijvers, en in zijne poëtische werken vindt men nagenoeg elke dichtsoort vertegenwoordigd. Vooral echter verwierf hij onvergankelijken roem door zijn epos: „La Gerusalemme liberata (ook in het Nederlandsch vertaald, o. a. door J. J. L. ten Kate)”, een meesterstuk in zijne soort, zoowel door de grootsche en waardige behandeling der stof, als door de voortreffelijke karakterteekening der hoofdpersonen en de sierlijke afronding van het geheel, alsmede door de verhevenheid der taal en de welluidendheid der verzen. Inzonderheid zijn de daarin voorkomende episoden waarlijk schoon. Het geheel is tevens een echt dichterlijk gewrocht, al worden daarin ook de opgeschroefde tegenstellingen en de wel eens wat gezochte woordspelingen gelaakt. De omwerking van dat gedicht tot eene „Gerusalemme conquistata” is een misgreep geweest; trouwens deze laatste is nagenoeg vergeten.
Naast bovengemeld hoofdwerk bekleedt onder zijne gedichten het herdersspel: „Aminta” den hoogsten rang. zijn „Torrismondo (1587)” wordt beschouwd als het beste Italiaansche treurspel uit de Oudere school. Ook in zijn „Rinaldo”, alsmede in zijne godsdienstige gedichten: „Le sette giornate”, — „Le lagrime di Maria”, — „II monte Oliveto”, — en „La disperazione di Giuda”, is veel schoons, en bovenal zijn de „Rime”, uit sonetten en canzonen bestaande, verwonderlijk fraai. Van zijne geschriften in prosa vermelden wij: de reeds genoemde „Dialoghi”, welke van wijsgeerigen aard zijn, en zijne „Lettere”. Vooral de „Gerusalemme” en de „Aminta” zijn tallooze malen uitgegeven, en de beste uitgave van al zijne werken is die van Rosini (1820 enz., 30 dln).