Rijden (Het) of de rijkunst noemt men de kunst, om zich met vaardigheid, vastheid en bevalligheid van een rijpaard te bedienen. De lagere rijkunst bestaat in de bekwaamheid om een goed gedresseerd paard verschillende soorten van gang, wending en sprong te doen uitvoeren. In het algemeen zoekt de rijkunst den ruiter en het paard zoo ver te brengen, dat beiden geschikt zijn voor de kavallerie dienst. Zij leert dan ook beiden, zich in elken natuurlijken gang te bewegen en van de eene beweging tot de andere over te gaan.
De soorten van gang zijn de stap, de draf, de galop en de carrière. Bij den stap hoort men 4 met gelijke tusschenpoozen op elkander volgende hoefslagen, en door deze 4 stappen komt het paard ¾de tot 1-maal zijne lengte voorwaarts. Bij den draf hoort men 2 dubbele hoefslagen. Bij den korten draf komt de achtervoet digt achter en bij den gestrekten draf vóór den voorvoet. De galop bestaat uit eene reeks van sprongen.
Naar gelang de regter of de linker zijde van het paard iets vooruit is, noemt men den galop regtsch of linksch. bij den regtschen galop verheft zich eerst de regter vóórvoet, daarna tegelijk de linker vóór- en de regter achtervoet, waarna het geheele ligchaam door den linker achtervoet voorwaarts gestuwd wordt. Bij de carrière of het rennen, de snelste soort van gang, zet het paard tot den sprong de beide achtervoeten onder het ligchaam, zoodat men bij iederen sprong 2 dubbele hoefslagen hoort. De pas is een draf, waarbij het paard de voeten aan dezelfde zijde tegelijk opheft; aan dezen gang, die vooral voor rijderessen zeer gemakkelijk is, wordt ook de naam van telgang gegeven. Bij den vliegenden pas of handgalop draaft het paard met de vóórvoeten en galoppeert met de achtervoeten of omgekeerd. De hoogere rijkunst, welke in de manége op uitstekend gedresseerde paarden beoefend wordt, bestaat uit een groot aantal zeer kunstige bewegingen, die vooral in het paardespel te huis behooren.
De eerste pogingen, om het paard te temmen en als rijpaard te bezigen, werden waarschijnlijk aangewend in Arabië. In Griekenland was in ouden tijd de rijkunst niet bekend. Later evenwel, toen de paardenfokkerij ook daar, vooral in Thessalië, werd ingevoerd, gebruikte men er de paarden niet alleen onder den man, maar men wist ze ook tot allerlei kunsten af te rigten. Later moest het paard dienst doen in den oorlog en bij plegtige optogten, zoodat er zelfs geschriften over de rijkunst werden opgesteld. Inmiddels was het zadel nog onbekend, maar men zat op een dekkleed of op eene dierenhuid. Ook had men nog geene stijgbeugels, maar wel toom en sporen.
Bij de Romeinen was de rijkunst reeds vroeg bekend, en men deed in den circus de paarden kunstige dansen uitvoeren. Vooral bloeide later de rijkunst in het Bijzantijnsche Rijk. De Germanen en onder hen de Batavieren bepaalden zich bij oefeningen in het vaardig op- en afstijgen gedurende den snellen loop. De beoefening. der rijkunst nam intusschen toe tegelijk met de ontwikkeling der ridderschap, vooral tijdens de Kruistogten. De rijkunst werd het eerst stelselmatig onderwezen in Italië in de 16de en 17de eeuw, aanvankelijk te Napels en later ook in het noordelijk gedeelte des lands. Vanhier werd zij naar Frankrijk en vervolgens naar Engeland overgebragt, waar zij zich eerlang sterk ontwikkelde.