Gang (Een) noemen de aardkundigen enne met eenige delfstof gevulde kloof in een ouder gesteente. Men onderscheidt steengangen, mineraalgangen en ertsgangen. De eerste bestaan uit eenig gesteente, hetwelk daarenboven een van de hoofdbestanddeelen der vaste aardkorst vormt, zooals graniet, porfier, basalt, kalksteen enz., — de tweede uit gesteenten, welke in deze verbinding niet afzonderlijk voorkomen, bijvoorbeeld kwarts met bruinspaat ,kalkspaat, zwaarspaat, vloeispaat enz., — en de derde uit delfstoffen, die metaal bevatten.
Bij zoodanige gangen onderscheidt men het hangende (de bovenlaag), het liggende (de onderlaag of bodem), de horizontale uitgestrektheid, en de helling of de neiging der kloof met betrekking tot den horizon, — de zaailanden of de aanrakingvlakken met naastliggende gesteenten, — en den uitgang of dat gedeelte, hetwelk de oppervlakte van den grond bereikt. Zulke gangen kunnen elkander kruisen of ook naast elkander voortloopen. Vele metaalertsen worden in zulke gangen gevonden, zoodat zij goud, zilver, koper, lood, kobalt, nikkel enz. opleveren.