Jericho, weleer eene bloeijende stad in Palaestina, 2 uren gaans ten westen van de Jordaan en 6 uren gaans ten noordoosten van Jerusalem, was van laatstgenoemde stad gescheiden door eene woeste, steenachtige streek. In het westen grensde zij aan hooge kalkrotsen en zij bezat een wél-besproeiden en vruchtbaren omtrek, waar palmen, rozen, honig en balsem in overvloed voorhanden waren. Zij was aan de noordoostelijke grens de sleutel des lands, zoodat de Israëlieten bij hun intogt in Kanaan haar het eerst innamen en hare muren sloopten. Later werd zij door koning Achab van vestingwerken voorzien, en het schijnt, dat er ook eene profetenschool gebloeid heeft.
Herodes de Groote, die er zijn zetel vestigde, heeft haar aanmerkelijk verfraaid. Onder Vespasianus werd zij weder verwoest en onder Hadrianus hersteld. In den tijd der Kruistogten is zij meermalen ingenomen en eindelijk geheel en al verwoest. Er zijn zelfs geene bouwvallen over, en op hare plaats verheft zich het armoedige dorp Er-Riha of Richa. — De roos van Jericho (Anastatica Hierochuntica) is een gewas met eene welriekende bloem van zonderlinge gedaante. Volgens de legende ontsproot zij in de woestijn op de plaatsen, welke Maria bij hare vlugt met den voet aanraakte. Waarschijnlijk werd zij in de dagen der Kruistogten overgebragt naar Europa. Hare bladeren schrompelen bij droogte ineen, doch ontplooijen zich, wanneer zij in het water wordt gelegd.