Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Jerusalem

betekenis & definitie

Jerusalem, weleer de residentie der lsraëlietische koningen en het glansrijk middelpunt der Mozaïsche leer van den éénen God, ligt thans grootendeels in puin en telt ongeveer 30000 inwoners, van welke omstreeks 15000 de Mohammedaansche godsdienst belijden, terwijl het aantal Christenen er welligt 10000 bedraagt en de overigen tot het Israëlietische kerkgenootschap behooren. Sedert 1840 is zij de zetel van een zelfstandig provinciaal bestuur met een pasja aan het hoofd, terwijl zij voorheen tot het pasjaliek Damascus of Acca behoorde. Het gezag van den pasja van Jerusalem strekt tegenwoordig zich uit over de voormalige landschappen Judaea en Samaria. De stad ligt aan de oostelijke helling van het gebergte van Juda, ongeveer 800 Ned. el boven de oppervlakte der Middellandsche Zee.

In het oosten, zuiden en westen is zij omsloten door diepe dalen, en de omstreken zijn rotsachtig, naakt en dor. De bouwtrant is er niet fraai; platte gewelven en koepels rusten er op zware muren van breuksteen. Hout wordt er alleen gebruikt voor deuren en vensters. De straten zijn er naauw en somber, doch uit de verte — zie bijgaande afbeelding — heeft zij een indrukwekkend voorkomen. Zij is door een muur omgeven en heeft 2 gesloten en 5 open poorten. De handel is er zeer gering en de stad blijft enkel merkwaardig, omdat zij voor alle drie de monotheïstische hoofdgodsdiensten als „heilige stad” geldt. Zij omvat dan ook een groot aantal historische monumenten en gewijde plaatsen. Merkwaardig is vooral de Harami-Sjerif of de plaats van den voormaligen tempel, waar op een terras, hetwelk van de dagen van Salomo dagteekent, de grootsche moskee van Omar zich op de plek van Jahveh’s luisterrijke woonstede verheft.

Men heeft er voorts bouwgewrochten uit den tijd van Herodes de Groote, uit dien der Romeinsche en uit dien der Byzantijnsche heerschappij. Uit dit laatste is de kerk van het Heilige Graf afkomstig, alsmede de St. Anna- en de St. Jacobuskerk. De Mohammedanen hebben de bovenvermelde moskee doen verrijzen, en de Kruisvaarders bragten de kerk van het Heilige Graf in den tegenwoordigen toestand en bouwden het Johannieterklooster, de groote Mariakerk, de kerk op het graf van Maria extra muros enz. Uit den tijd der Ejoebieten en Mammeloeken bezit de stad onderscheidene gestichten van weldadigheid, alsmede het paleis van Saladin en het geregtshof, — uit dien der Turksche heerschappij een groot armenhuis, doorgaans het Hospitaal der heilige Hélena genaamd, en uit latere dagen de Engelsche Christenkerk op den Sion, het Oostenrijksche hospitium aan de Via Dolorosa, en eene Russische hoofdkerk aan de westzijde der stad. Inzonderheid sedert 1850 hebben de Christenen en Israëlieten er zich op toegelegd om de Heilige Stad te verfraaijen.

Het aantal bedevaartgangers is aanmerkelijk toegenomen en zij vinden er in groote hotels de meest gewenschte gemakken. Ook de omtrek der stad begint een ander aanzien te verkrijgen, daar er onderscheidene villa’s met tuinen en parken verrezen zijn. Van de nieuwste gebouwen vermelden wij: den nieuwen koepel op de Kerk van het Heilige Graf, het klooster der Sionszusters, de restauratie der St. Annakerk, de Latijnsche patriarchaalkerk met het paleis van den patriarch, en de nieuwe synagoge. Buiten de stad hebben de Russen een groot gebouw opgetrokken, hetwelk eene kerk, alsmede de woningen der priesters en die des consuls, benevens herbergen voor pelgrims en een hospitaal omvat. Voorts behooren tot de nieuwe gebouwen: Het Syrische jongensweeshuis, het diakonessen weeshuis Talitha kumi, het leprozenhuis, de Protestantschbisschoppelijke school voor jongens, het Israëlietisch armenhuis van Montefiore, 2 windmolens, en het heiligdom van de prinses Latour d' Auvergne.

Het belangrijkst heiligdom der Mohammedanen is de Rots Godes of de top van den berg Moria, waarboven de moskee van Omar zich verheft. Een vrij wél bewaard gebleven gedeelte van den westelijken ringmuur des tempels wordt onder den naam van Kotel hamearba inzonderheid door de Israëlieten gehuldigd als eene plaats van rouw. De Christenen vereeren bovenal het Heilige Graf als de plaats der verrijzenis en den heuvel Golgotha als de plaats des lijdens, hoewel omtrent de ligging van laatstgenoemde geene volkomene zekerheid bestaat. De Mohammedanen bezitten daarenboven het graf van David, en zij vereeren met de Christenen het graf van Maria in het dal Josaphat. Tot het bezit der Kerk van het Heilige Graf zijn 6 verschillende kerkgenootschappen geregtigd, namelijk de R. Katholieken, de Grieksch Katholieken, de Armeniërs, de Syrische Jacobieten, de Kopten en de Abessiniërs.

Eerstgenoemde 3 zijn door eene talrijke geestelijkheid vertegenwoordigd; de Grieksche en Armenische kloosters beslaan eene aanzienlijke ruimte en zijn voor de verpleging van duizende pelgrims ingerigt. Het klooster van den H. Salvator, aan de Franciscaner orde toebehoorend, is de zetel van den pater-custos van het Heilige Graf. Het Pruissische hospitium der Johannieters is hoofdzakelijk voor bedevaartgangers bestemd. Ook het Engelsch-Israëlietische hospitium is een merkwaardig gebouw, alsmede het Russische. In een Pruissisch hospitaal, onderhouden door de Rijnlandsch-Westfaalsche Diakonessen-vereeniging, worden zieken verpleegd van elke natie en van ieder geloof.

De stad Jerusalem vindt men reeds in de boeken van Josua en de Rigteren vermeld, doch zij begon eerst merkwaardig te worden in den tijd van David. Deze Vorst veroverde Sion, de sterkte der Jebusieten, en vestigde aldaar zijn verblijf. De tempelbouw op een tegenover Sion gelegen heuvel gaf eene aanmerkelijke uitbreiding aan de stad, welke nu meer versterking eischte. Niettemin werd zij 3 eeuwen na de stichting des tempels door Nebucadnezar ingenomen, die hare inwoners in ballingschap zond naar Babylon. Zeventig jaren later werd de stad door het terugkeerend kroost der ballingen weder opgebouwd, en geruimen tijd bleef zij aan verschillende volkeren cijnsbaar, totdat omstreeks ll/2 eeuw vóór Chr. de dappere Makkabeeën het juk der vreemden verbraken en hare onafhankelijkheid herstelden. In 64 vóór Chr. werd zij door Pompejus veroverd en aan de Romeinen schatpligtig gemaakt.

Eene eeuw later poogde zij met inspanning van al hare kracht hare zelfstandigheid te herkrijgen, maar werd in 70 na Chr. door Titus ingenomen en verwoest. Men vindt bij den Israëlietischen geschiedschrijver Josephus belangrijke berigten omtrent de toenmalige ligging van Jerusalem en omtrent hare merkwaardigste gebouwen. Zij bestond uit eene bovenstad (Sion) en eene ten noordwesten gelegene benedenstad, die naar een aldaar aanwezigen burgt (acrópolis) den naam van Acra verkregen had, alsmede uit de voorsteden Ophla ten zuiden en Bezetha ten noorden des tempels. Sion en Acra hadden afzonderlijke ringmuren, en ook de tempel was versterkt. Men beschouwde dezen als den sleutel der stad, en hij werd aan de noordzijde gedekt door den burg Antonia, door Herodes de Groote gebouwd. De terrassen van het tempelplein vormden eene soort van citadél, en eene brug over het dal verbond het heiligdom met de bovenstad, waar de paleizen van Herodes en van de Makkabésche vorsten zich verhieven.

Nadat het verwoest Jerusalem eene halve eeuw in puin had gelegen, deed Hadrianus de stad onder den naam van Aelia Capitolina herrijzen én wijdde op de plaats van den voormaligen tempel een heiligdom aan Jupiter Capitolinus. Eene kolonie van Romeinsche veteranen werd derwaarts gezonden, en toen de Israëlieten nogmaals eene poging tot opstand waagden, werd hun het bezoeken der stad en het bewonen van haren omtrek verboden. Nu bleef Jerusalem geruimen tijd onopgemerkt, totdat de overwinning van het Christendom op het Heidendom de belangstelling in de stad vermeerderde. In 327 deed Constantijn de Groote boven de door de overlevering aangewezen plek van Jezus' lijden en verrijzenis eene grootsche kerk bouwen. Zij werd nu eene Christelijke stad, slechts korten tijd aan de Perzen onderworpen, totdat in 637 khalif Omar haar toevoegde aan het groote Arabische rijk. Naar het voorbeeld der Christenen deden ook de Mohammedanen er prachtige gebouwen verrijzen. De Arabieren moesten echter de stad afstaan aan de Egyptenaren en deze weder aan de Seldsjoeken en de ruwheid van deze jegens Europésche pelgrims werd de oorzaak der Kruistogten. Den 16den Julij 1099 werd zij veroverd door de Frankische ridders onder Gotfried van Bouillon.

Nu zag zij zich verheven tot hoofdstad van een zelfstandig koningrijk, waar Boudewijn I koning werd (1100—1118),—voorts Boudewijn ll (1118—1131).Vervolgens regeerden er zijne dochter Melisendis met haar gemaal Fulco van Anjou (1131—1142), — Boudewijn III (1143—1162), — zijn broeder Amalrich (1162— 1172), — zijn zoon Boudewijn IV, — en eindelijk de zwakke Veit van Lusignan, wien de stad in 1187 door Saladijn werd ontrukt. Nogmaals werd zij door de Christenen ingenomen, namelijk in 1229 door keizer Friedrich II. Sedert 1244 echter is zij in het bezit gebleven der Mohammedanen, en het koningschap van Jerusalem was slechts een ijdele titel. De Ejoebieten, nakomelingen van Saladijn, moesten de stad in 1382 overgeven aan de Egyptische Mammeloeken, en deze in 1517 aan de Turken onder Selim I. Nu verdwenen de laatste overblijfselen van haren middeneeuwschen bloei en zij verzonk tot diepe ellende en onbeduidendheid. In 1832 kwam zij met geheel Syrië onder het gezag van MehemedAli, doch verviel in 1840 weder aan Turkije.

In 1841 werd er zoowel door Engeland als door Pruissen een bisschoppelijke zetel gesticht, — later vestigde er zich ook een patriarch der Latijnsche en een archimandriet der Grieksche Kerk. Tevens heeft men zich beijverd om nieuwe onderzoekingen in te stellen naar het oude Jerusalem. Het bleek, dat het puin hier en daar ter hoogte van 40 Ned. el is opgestapeld. The Palestine exploration fund, in Engeland gesticht, heeft veel gedaan, om er merkwaardige plaatsen met juistheid te bepalen, en men heeft daarbij nog onbekende muren, rotskloven, waterleidingen enz. ontdekt. Belangrijke bijzonderheden aangaande Jerusalem vindt men in „ The recovery of Jerusalem (1871)” van Morrison en in ,,Jerusalem nach eigene Anschauung und den neuesten Forschungen (1872, 3de druk)” van Wolf.

< >