Hein (Pieter Pieterszoon) gewoonlijk Piet Hein genoemd, een Nederlandsch zeeheld, werd in 1578 te Delfshaven uit geringe ouders geboren. Hij koos het zeemansbedrijf, onderscheidde zich door dapperheid, maar werd door de Spanjaarden gevangen genomen en wreed mishandeld.
Nadat hij eenigen tijd aan de roeibank van eene der galeijen van Spinola was gekluisterd geweest, werd hij uitgewisseld en voer tusschen 1608 en 1617 ter koopvaardij. Hij won daarmede een aanzienlijk vermogen, er. werd bij de oprigting der West-Indische Maatschapij tweede bewindhebber voor Rotterdam en in 1623 vice-admiraal. Op een togt naar Amerika veroverde hij den 8sten Mei 1624 San Salvador in de Allerheiligenbaai, en zag zich in 1626 tot admiraal onder het opperbevel van Bouwe Heyns bevorderd. Hij ontving in last, zich met dezen te vereenigen en tegen de Portugézen te strijden. Die vereeniging had geene plaats, doch hij bleef in zee en beproefde een aanval op de schepen, die in de Allerheiligenbaai ten anker lagen. Alligt zou men deze onderneming eene roekelooze noemen. Immers onder het geschut der forten lag eene Spaansch-Portugésche vloot van 26 schepen; doch hoewel slechts 3 zijner schepen den mond der baai konden passéren, veroverde hij met hulp van welbemande booten niet minder dan 23 met buit geladene schepen, zeilde zegepralend langs de kust van Brazilië, nam of verbrandde nog 5 vaartuigen en bereikte met verlies van slechts 2 zijner schepen het Vaderland.
In 1628 met eene vloot van 24 schepen uitgezeild, veroverde hij in de baai van Mátanzas bij Cuba de rijke Spaansche zilvervloot en bragt haar behouden in de Nederlandsche haven. Bij het berigt van de aankomst dier schatten ging een gejuich op in het geheele land; de Staten-Generaal schreven een dank- en vreugdedag uit, en de dappere admiraal werd door den stadhouder Frederik Hendrik te gast genoodigd en van ’s Lands wege begiftigd met eene medaille, aan eene gouden keten vastgehecht. Voor zijn aandeel in den buit kocht hij een huis te Delft, om er zijne overige levensdagen rustig door te brengen. Het Vaderland echter vorderde zijne krachten, en in 1629 werd hij in plaats van Willem van Nassau, die bij Grol gesneuveld was, tot luitenant-admiraal van Holland aangesteld. Beeds in Mei stak hij in zee, om de Duinkerkers te tuchtigen.
Digt bij de haven hunner stad ontmoette hij 3 kaperschepen. Moedig derwaarts stevenend, ontving hij de volle laag, werd door een kogel in den schouder getroffen en stierf den heldendood. Dit geschiedde op den 20sten Junij 1629. Wél bevochten de zijnen eene glansrijke overwinning, maar het geheele Vaderland droeg rouw over den dood van den vlootvoogd. Zijn lijk werd in de Oude Kerk te Delft ter aarde besteld, en de Staten deden een sierlijk praalgraf boven zijne rustplaats verrijzen. Later werd te Delfshaven een standbeeld opgerigt ter zijner eer. Men meent, dat het koperen der schepen het eerst door hem is ingevoerd.