Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 02-07-2018

Calonne

betekenis & definitie

Calonne. Onder dezen naam vermelden wij:

Charles Alexandre de Colonne, minister van Financiën in Frankrijk tot aan het uitbarsten der groote Revolutie. Hij werd geboren te Douai den 20sten Januarij 1734, studeerde te Parijs in de regten, en werd eerst advocaat te Artois, toen procureur-generaal in zijne geboortestad en in 1763 Maître des requêtes. In deze betrekking liet hij zich door den hertog d'Aiguillon en door de Jezuïeten overhalen, om den vrijzinnigen en algemeen geachten procureur-generaal La Chalotais onder ellendige voorwendselen in hechtenis te doen nemen. Hierdoor verwierf hij de voordeelige betrekking van intendant van Metz en vervolgens van Rijssel. Zijne eerzucht verlangde echter de portefeuille van Financiën, en het gelukte hem inderdaad door de hulp van den graaf d'Artois, Vergennes en de hertogin Polignac in 1783 tot eene hoogte te komen, vóór hem beklommen door mannen als Turgot, Necker, Fleury en Ormesson. De hovelingen van Versailles juichten in zijne benoeming, want nu zou voorzeker de hatelijke spaarzaamheid een einde nemen ; doch de Koningin, voorgelicht door den abbé Vermont, was niet bijzonder met hem ingenomen. Calonne had dan ook in weinige jaren de zwakke geldzaken op zoodanigen voet gebragt, dat hij zelfs de grootste eischen van een spilziek hof bevredigen kon. Wat aan Necker eene ontzettende inspanning gekost had, was voor hem kinderspel.

Intusschen kon hij hierdoor de verstandigen niet om den tuin leiden. Hij voorzag in de behoeften door leening op leening te sluiten, de ontvangsten der toekomst bij voorraad in te palmen, en de niet-dringende betalingen zoo lang mogelijk uit te stellen. Necker stelde dit in zijn werk „Over de gebreken van het financieel bestuur” in een duidelijk licht. Ook de Koning werd bezorgd, maar nam, om de zorg te verbannen, zijne toevlugt tot een verkeerd middel : hij verdreef namelijk dengene, die tijdig alarm riep, en verbande Necker uit de hoofdstad. Voor’t overige bleef alles bij het oude, ja, toen het Parlement zich tegen het sluiten van eene nieuwe leening van 80 millioen francs wilde verzetten, vaardigde de Koning een „lit de justice” uit, waardoor aan de Vertegenwoordiging het stilzwijgen werd opgelegd. Calonne had de overwinning behaald, maar Lodewijk XVI verlangde nu ook van hem een welberaamd financieel plan, zoodat in het vervolg ongelegenheden en despotieke maatregelen, en vooral nieuwe leeningen en verwikkelingen met het Parlement vermeden konden worden. De taak was moeije- lijk, maar bragt Calonne niet in verlegenheid: hij beleed openhartig, dat reeds lang de inkomsten niet voldoende waren om de uitgaven des lands te dekken, maar dat hij zulks verborgen had, om het crediet des lands staande te houden. Zijne hoop was intusschen gevestigd op den adel en de geestelijkheid, die zich immers voor de voorregten, die zij in Frankrijk genoten, gaarne aanmerkelijke opbrengsten zouden getroosten.

Hij wist, dat de graven d'Artois, het huis Condé, Vergennes, alsook de aartsbisschoppen van Toulouse, Aix en Bordeaux zich aanzienlijke opofferingen zouden getroosten, en de regeling der financiën kon in de eerste plaats aan eene vergadering van Notabelen toevertrouwd worden. De Koning keurde dit plan goed, omdat hij onbekend was met de zaak zelve, met zijne omgeving en met zijn eigen toestand; want hij bedacht niet, dat de uitvoering van dit ontwerp eens menschen leeftijd vereischte, dat tot die uitvoering althans aan Colonne de noodigste eigenschappen, naauwgezetheid, ernst en standvastigheid, ontbraken, en dat het Koninklijk gezag zich op een hellend vlak bevond. Des te heviger schokte het berigt van de zamenroeping der Notabelen op den 27sten December 1786 de gemoederen en vooral het Hof, waar tot aan dien tijd toe de spreuk „l'état c’est moi!” als regel gold. De val van Colonne was te voorzien, te meer daar hij zijn besten steun, den minister Vergennes, door den dood verloren had. Hjj werd van alle kanten aangevallen, en de Notabelen, evenzeer als de Koningin, kozen partij tegen hem, daar men het eens was, dat hij voor de belangrijke herzieningsplannen volstrekt niet deugde. Nog sterker kwam men tegen hem in verzet, toen hij in de vergadering van Notabelen van 12 Maart gebruik zocht te maken van het Koninklijk gezag. Eene commissie uit de Notabelen verklaarde toen, dat hij den Koning, geheel Frankrijk en Europa bedroog, wanneer hij verzekerde, dat zij de grondslagen van zijn plan goedkeurden, —en Lodewijk XVI verleende hem den 9den April zijn ontslag. Colonne begaf zich, na een kort vertoef op zijn landgoed Haronville, naar Engeland en trad er in het huwelijk met eene rijke, zestigjarige weduwe, die door hare millioenen zijne ontredderde huishouding weder op de been hielp.

Eene uitnoodiging van Catharina II, om zich naar Rusland te begeven, wees hij van de hand, omdat in de eerste plaats zijne verantwoording al zijn tijd in beslag nam. Toch verdween zijne hoop, om in Frankrijk weder aan het hoofd der Financiën te komen, meer en meer; al zijne brieven aan den Koning waren vruchteloos. Ijverig streed hij voor de zaak der Prinsen, toen deze een „Buitenlandsch Frankrijk” vormden, en ondernam ten hunnen behoeve reizen naar Duitschland, Italië en Rusland zonder daarvoor veel dank te oogsten. Toen het gezag van Bonaparte allengs grooter werd, bepaalde Colonne zich meer en meer tot zijne studeerkamer. Eerst in 1802 kwam hij weder te Parijs, doch hij overleed reeds op den 30sten October van genoemd jaar, zijne weduwe in behoeftige omstandigheden achterlatend. Van zijne geschriften is vooral het „Tableau de l’Europe en Novembre 1795” belangrijk.

Vicomte Alphonse Benard, de Colonne, een Fransch dagbladschrijver. Hij werd geboren te Bethune in 1818, studeerde te Parijs in de regten, maar bepaalde zich vooral tot de letterkunde en schreef aanvankelijk kleine opstellen over oudheidkunde. Hij behoort door zijne afkomst tot de partij der legitimisten en streed na de revolutie van 1848 ijverig voor zijn beginsel in een aantal vlugschriften, van welke wij noemen „Les trois journées du Février” en „Le gouvernement provisoire, histoire anecdotique et politique de ses membres (1848)”. Hij was één van de redacteurs van het door Camignac geschorste dagblad „Lampion” en toen hij dit met Montepin en Villemessant door „La bouche de fer” verving, werd ook dit blad aanstonds verbeurd verklaard. Daarna was hij mede-arbeider van de legitimistisch- clericale „Opinion publique”, geredigeerd door Nettement, waarin hij zich hoofdzakelijk met kunstcritiek bezig hield. Door zijne ophitsingen en aanklagten tegen Fiorentino, den redacteur van den Bonapartistischen „Corsaire”, wekte hij scherpe antwoorden, die aanleiding gaven tot een duël tusschen Fiorentino en Amedée Achard waarbij laatstgenoemde gewond en Colonne tot eene geldboete veroordeeld werd.

Den 4den Mei 1850 zond deze het eerste nommer in het licht van zijn weekblad „Henri IV, Journal de la réconciliation” om hierdoor eene verzoening der partijen uit te lokken. Na den staatsstreek van 2 December hield hij zich verwijderd van het tooneel der staatkunde, wijdde zich aan literarische werkzaamheden, en nam deel aan de redactie der „Revue contemporaine”. Nadat hij in 1855 eigenaar was geworden van dit tijdschrift, bekeerde hij zich plotselijk tot het Bonapartismus en herschiep „La revue contemporaine” in een letterkundig-politiek orgaan. In Januarij 1859 verleende echter de hertog van Padua, minister van Binnenlandsche Zaken, die Colonne niet mogt lijden, de bescherming der Regéring aan de „Revue Européenne”, doch deze bestond slechts korten tijd, waarna vooral door toedoen van Billault aan de „Revue contemporaine” de voormalige gunst ten deel viel. Toch bleek het in 1868 door verschillende artikelen — vooral die van Keratry over den oorlog in Mexico, — dat de Revue zich wilde losmaken van de Regéring — voorwaar bij tijds!

Van de overige letterkundige geschriften van Colonne noemen wij „Berangère (eene novelle 1852)” „Voyage au pays de Bohème”, „Mendiants et flibustiers littéraires (1852)”, „La Minerve de Phidias (1855)” Pauvre Mathieu (1855)”, „Les frais de la guerre (1856)”, „Ratazzi et Ia crise italienne (1862)”, „La politique de la France dans les affaires de l’Allemagne et de l’Italie (1866)”, „Le róle de la Prusse et de l’Allemagne du Nord dans l’équilibre européen (1866)”.

< >