Onder dezen naam vermelden wij:
Nino of eigenlijk Girolamo Bixio, na Garibaldi de meest-gevierde held uit den Italiaansche vrijheidsoorlog, het 13de kind van een weinig-bemiddelden goudsmid. Hij werd geboren in 1821 te Chiavari, niet ver van Genua. Zijne leergierigheid was aanvankelijk niet groot en hij werd reeds vroeg als scheepsjongen geplaatst bij de Sardinische marine. Hij klom op tot den rang van officier, maar verliet toen zijn fregat om kapitein van een koopvaardijschip te worden. In die betrekking volbragt hij groote reizen, maar leed ook eenmaal schipbreuk in de wateren van Sumatra, waarbij hij op eene avontuurlijke wijze werd gered. Toen in 1847 zich de voorboden eener naderende omwenteling in Italië begonnen te vertoonen en Genua zich beijverde, om van Karel Albert eene constitutie te verkrijgen, stond hij aan het hoofd der groote volksdemonstratie, terwijl Giorgio Doria den adel vertegenwoordigde. Iii 1848 bevond zich Bixio onder de vrijscharen, die vruchtelooze pogingen deden om in Tyrol door te dringen, en toen na den verloren veldslag bij Novara Venetië de laatste wijkplaats werd der Italiaansche onafhankelijkheid, spoedde hij zich derwaarts, om er krachtig werkzaam te wezen bij de verdediging der stad.
Daarna bevond hij zich te Rome, waar Garibaldi hem het bevel toevertrouwde over een bataljon van zijn legioen. Aan het hoofd daarvan wist hij bij den eersten vergeefschen aanval der Franschen het 20ste bataljon van linie af te snijden, zoodat het zich moest overgeven. Bij een uitval werd hij gevaarlijk gewond, zoodat hij bij de verovering der “eeuwige stad” een werkeloos toeschouwer moest blijven. Hij spoedde zich voorts naar Genua en toen naar Turijn, waar hij zich met ijver op de krijgskunst toelegde. Bij het uitbarsten van den oorlog van 1859 werd hij commandant van een bataljon alpenjagers en verwierf door zijne dapperheid het officierskruis, de dapperheidsmedaille en den rang van overste. Na den vrede van Villafranca werd hij aan het hoofd geplaatst van een pas-gevormd regiment, maar hij nam zijn ontslag wegens oneenigheid met den generaal Fanti. De expeditie van Garibaldi naar Sicilië opende een nieuw veld voor zijne werkzaamheid.
Hij volgde met het schip “Lombardo” de “Piemonte”, waarop Garibaldi bevel voerde. Beide stapten den 11den Mei voorspoedig te Marsala aan wal, en eerst op den 15den en 16den Mei vielen er gevechten voor bij Calatafimi, waarbij Bixio zich met de grootste onverschrokkenheid aan het hoofd der troepen plaatste. Als aanvoerder van eenige gebrekkig gewapende guérilla’s , picciotti genaamd, die bij den aanval op Palermo de voorhoede vormden, werd hij zoo zwaar gewond, dat het gerucht van zijn dood algemeen verspreid werd en zelfs Roggio, een lid van het Parlement, eene lijkrede op hem schreef, die vervolgens gedrukt werd. Weldra echter was hij hersteld en nam het commando op zich over eene brigade, welke aanvankelijk uit slechts 300 man bestond, maar weldra door vrijwilligers versterkt en goed geoefend werd. Hij behoorde tot de eersten, die Calabrië bereikten; ook nam hij Reggio in, waarbij hij een schot in den arm ontving. In den slag aan de Volturno moest hij met de Lombardijsche en Siciliaansche vrijwilligers de belangrijke positie van Madelona verdedigen; hij hield er zich staande en ontnam den vijand twee stukken geschut.
Later nam Bixio zitting in het Italiaansche Parlement, waar hij door zijne vredelievende bemoeijingen verhinderde, dat de verwijdering van Cavour en Garibaldi in vijandschap ontaardde. Hij woonde den slag van Lissa bij in 1856, en behoorde onder hen, die in 1870 Home binnentrokken.
Jacopo Alessandro Bixio, een broeder van den voorgaande, die zich in Frankrijk op staatkundig gebied nog al naam gemaakt heeft. Hij werd geboren te Chiavari den 20sten November 1808 , studeerde te Parijs in de geneeskunde, en werd vervolgens dagbladschrijver. Hij behoorde tot de redactie van den “National”, die door zijne hevige artikelen niet weinig medewerkte tot den val van Lodewijk Philips. Gedurende de Februarjj- revolutie vervulde hij in het 10de arrondissement te Parijs eene zonderlinge rol: hij verzette zich tegen de afkondiging der republiek, maar toen deze toch tot stand kwam, aarzelde hij niet om als chef van het kabinet en als buitengewoon gezant te Turijn het Republikeinsch Bewind zijne diensten te bewijzen. Als vertegenwoordiger van het departement Doubs nam hij zitting in de Constituerende Vergadering. Hij nam deel aan den strijd in Junij en werd zwaar gewond, zoodat hij aanvankelijk de zittingen der Vergadering niet kon bijwonen, doch vervolgens tot vice-president werd benoemd.
In December 1848 behoorde hij, hoewel slechts weinige dagen, als minister van landbouw en koophandel, tot het eerste kabinet van den president Napoleon. Daarna heeft hij als lid van het Wetgevend Ligchaam met volharding, maar tevens met gematigdheid zijne krachten dienstbaar gemaakt aan de maatschappelijke vrijheid in Frankrijk. Bjj den coup d’état van 2 December 1851 werd hij in hechtenis genomen, doch weldra in vrijheid gesteld. Na dien tijd bleef hij verwijderd van het gebied der staatkunde, om zich met wetenschappelijken arbeid bezig te houden, alsmede met het bestuur van een boekhandel, terwijl hij vooral werken over den landbouw uitgaf, door hem en Barcal geschreven. Van ouds was hij bevriend met Isaac en Emile Pereire, zoodat hij met ijver deel nam aan het bekende "Credit mobilier.” Hij overleed te Parijs den 5den December 1865, en daar, volgens zijne beschikking, bij zijne begrafenis geene kerkelijke plegtigheden plaats grepen, werd hij door de democratische pers hoog geprezen, — ’t geen verontwaardiging der kerkelijke bladen opwekte.